ABS 5

Een anti-blokkeer-systeem (ABS) voorkomt het blokkeren van de wielen tijdens het remmen waardoor de bestuurbaarheid van de auto behouden blijft.

Het nieuwe ABS 5 is een verdere ontwikkeling van de reeds gedurende langere tijd in de E32 en E34-serie toegepaste ABS-varianten.

Net zoals bij de oudere systemen is ook het ABS 5 een "gesloten systeem" met gescheiden remkringen "zwart/wit" (vooras/achteras).

In tegenstelling tot de oude "passieve" toerentalsensoren werden bij de ABS 5 "actieve" toerentalsensoren gemonteerd, de stroomgeregelde 3/3-wegkleppen werden door ongeregelde 2/2-wegkleppen vervangen.

Algemene functies

ABS-veiligheidslamp

De ABS-veiligheidslamp gaat ca. 2 seconden branden (lampencontrole) vanaf contactslotstand 2 en dooft aansluitend bij een storingsvrij ABS-systeem.

Als de ABS-veiligheidsschakeling een storing registreert, wordt het ABS-systeem uitgeschakeld en gaat de ABS-veiligheidslamp branden.

Als de storing bij de volgende herstart niet meer actueel is, gaan beide lampen na de lampencontrole uit.

Opmerking

Tijdens de diagnose (communicatie met de tester) wordt de ABS-veiligheidslamp permanent aangestuurd.

Spanningsvoeding ABS-regeleenheid

De plusvoeding van de regeleenheid vindt vanaf contactslotstand 2 plaats via het DME-hoofdrelais. Na "Ontsteking UIT" blijft de spanning nog ca. 5 seconden aanwezig (DME-hoofdschakeling).

De massaverbinding wordt via twee massakabels tot stand gebracht.

Toerentalsignaaluitgangen

De wieltoerentalsignalen worden door de ABS-regeleenheid via de vier toerentalsensoren geregistreerd, geëvalueerd en aan andere deelnemers, b.v. de IKE (snelheidsmetersignaal) of de EDC, ter beschikking gesteld.

De toerentaluitgangssignalen zijn bloksignalen met een costante amplitude (Low-sterkte < 1 V, High-sterkte > 11 V), de frequentie is afhankelijk van de wieltoerentallen en ligt tussen de 0...1700 Hz (0...250 km/h).

Remlichtschakelaar

Het remlichtschakelaarsignaal dient als redundantiesignaal voor het herkennen van een ingeleide remprocedure. Hierdoor wordt een verbetering van het regelcomfort bereikt.

Storingen in het remlichtschakelaarcircuit worden weliswaar in het storingsgeheugen opgeslagen, de ABS-veiligheidscontrolelamp wordt echter bij het optreden van een storing niet aangestuurd.

Wieltoerentaldetectie

De toerentalsignalen worden in tegenstelling tot de vorige versies door vier "actieve" toerentalsensors geleverd.

De spanningsvoeding voor de toerentalsensoren (7,6...8,4 V gelijkspanning) wordt verzorgd door de ABS-regeleenheid vanaf contactslotstand 2.

De toerentalsignalen zijn bloksignalen met een constante amplitude (Low-sterkte = 0,75 V, High-sterkte = 2,5 V), de frequentie is afhankelijk van de wieltoerentallen en ligt tussen de 0 ... ca. 1700 Hz (0...250 km/h)

Remdrukregeling

De regeling van de drie fasen drukopbouw, druk houden en drukafbouw tijdens een regeling vindt plaats in drie onafhankelijk van elkaar werkende regelkringen:

 

Voor elke regelkring zijn twee elektromagnetische kleppen nodig, een inlaat- en een uitlaatklep. De drie magneetklepparen zijn geÏntegreerd in het hydro-aggregaat.

De plusvoeding voor de elektromagnetische kleppen wordt vanaf contactsleutelstand 2 verzorgd door het kleppenrelais. Aangestuurd worden die kleppen als de ABS-regeleenheid de betreffende aansluiting tegen massapotentieel schakelt.

Afhankelijk van de met behulp van de toerentalsensors geregistreerde rijsituatie kan elke regelkring door het betreffende aansturen van de magneetkleppen in de volgende bedrijfsstand worden gebracht:

Bedrijfsstand

Magneetventiel / toestand

Druk opbouwen

Inlaatklep open (stroomloos)

 

Uitlaatklep gesloten (stroomloos)

Druk handhaven

Inlaatklep gesloten (voorzien van spanning)

 

Uitlaatklep gesloten (stroomloos)

Drukdaling

Inlaatklep gesloten (voorzien van spanning)

 

Uitlaatklep geopend (voorzien van spanning)

 

Tijdens een geregelde remming worden de magneetkleppen door de ABS-regeleenheid 5 tot 12 maal per seconde geopend en weer gesloten, de terugvoerpomp wordt constant aangestuurd.