Het instrumentenpaneel krijgt via de buitentemperatuursensor (NTC-weerstand) de actuele buitentemperatuur. De buitentemperatuursensor is met een eigen massa (analoog massa) en een sensorkabel (analoog plus) met het elektronica instrumentenpaneel (IKE) verbonden. De buitentemperatuur wordt niet op het multi-informatiedisplay (MID), maar permanent op het instrumentenpaneel weergegeven. Als de buitentemperatuur tijdens het rijden tot onder de + 3 oC daalt, wordt afhankelijk van de codering (Gong), de zoemer 2 (T2) ingeschakeld en de temperatuuraflezing knippert. De weergave-eenheid (oC / oF) wordt in de codeergegevens vastgelegd.
Daar de warmte van de motor en andere omgevingssituaties de buitentemperatuuraanduiding beïnvloeden, wordt de weergave van veranderingen vertraagd.
De informatie ”buitentemperatuur” wordt door de elektronica instrumentenpaneel (IKE) op de instrumentatiebus (I-bus) en carrosseriebus (K-bus) gezet. De buitentemperatuursensor wordt bij stand ”0” van het contactslot binnen enkele minuten door de IKE ingelezen. Daartoe wordt de IKE kort actief, stelt de informatie ter beschikking en schakelt zichzelf daarna weer af.