De solarsensor is bij de LED voor de diefstalbeveiligingsinstallatie in het indirekte ventilatierooster aangebracht en kan rekening houden met verschillende instralingen van licht- en warmtebronnen (zonnestraling) en de regeling van de temperatuur, luchtverdeling en luchthoeveelheid beïnvloeden.
Hij bestaat uit twee fotoweerstanden , een naar links en de ander naar rechts gericht, de de verschillende intensiteit van de instraling registreren. De beïnvloeding van de temperatuurregeling geschiedt via de in het EEPROM opgeslagen parameter voor het wijzigen van de volgende functies:
Het sensorsignaal ligt binnen een spanningsbereik van 0 - 5 V en wordt elke 10 seconden geactualiseerd. Via een grenswaardecontrole wordt de aannemelijkheid van het signaal gecontroleerd, om bij eventuele storingen de sensorbeïnvloeding uit te schakelen .
De temperatuurinstelling geschiedt gescheiden voor de bestuurders- en passagierszijde via de plus-/min-toets . De richtwaarden worden in het LCD-display via de betreffende plus-/min-toets in stappen van 0,5 o C resp. 1 o F aangegeven. De aangegeven waarden komen overeen met een temperatuur de af kan wijken van de ingestelde richtwaarden .
Als de temperatuurrichtwaarde aan de bestuurderszijde in de stand minimum of maximum wordt geplaatst, wordt de temperatuurregeling uitgeschakeld. In de minimumstand worden de beide verwarmingskranen gesloten en in de maximumstand geopend.
De defrostfunctie heeft een hoge prioriteit in de luchtverdeling, en tijdens de verwarming. Geactiveerd wordt Defrost d.m.v. de defrost-stand (5e trap) in de aanjagerschakelaar.
Bij een buitentemperatuur beneden de 10 o C worden de verwarmingskranen geopend.
Als de buitentemperatuur hoger is dan 10 o C, wordt de temperatuurrichtwaarde voor de bestuurders- en passagierszijde met 1 o C verhoogd. De richtwaarde voor de warmtewisselaar wordt daarbij tot minimaal 30 o C verhoogd.
Om de temperatuur van de wegstromende lucht bij de ventilatieroosters, als de ventilatieklep door de luchthoeveelheidsregeling meer of minder gesloten wordt of bij het in-, resp. uitschakelen van de airconditioning, te garanderen wordt gebruik gemaakt van een temperatuurscheidingsregeling. Als ingangsgrootheden dienen de per kant ingestelde temperatuurrichtwaarden, de stand van de scheidingsklep in de middengrille en de temperaturen van de beide in de middengrille gemonteerde ventilatiesensors. De regeling stelt dan links en rechts onafhankelijk de uit deze grootheden berekende waarde aan de betreffende verdelingsklep in.
Door een in het toestel ingebouwde mix- en afsluitklep kan de lucht voor de ventilatie achterin worden geblokkeerd of aan de stand koud voorbij traploos tot op warmtewisselaartemperatuur worden gebracht.
De stand van de mix-klep en daarmee de temperatuur van de uitstromende lucht kan met een verdelingssteller aan het ventilatierooster voor het achtercompartiment elektrisch worden ingesteld. Het sluiten van de klep gebeurt eveneens elektrisch met de schakelaar voor het achtercompartiment aan het rooster achterin.
Om ook bij lage motortoerentallen de doorstroming van de koelvloeistof te waarborgen, is een elektrische extra waterpomp gemonteerd. Deze waterpomp zorgt voor een praktisch constante toerental-onafhankelijke koelvloeistofdoorstroming door de warmtewisselaar.
De extra waterpomp wordt ingeschakeld bij:
De extra waterpomp wordt uitgeschakeld bij: