Met de temperatuur-instelschijven wordt de gewenste waarde voor de interieurtemperatuur ingesteld. De op de draaiknoppen van de bedieningseenheid gedrukte temperatuurwaarden komen niet met de door de regeleenheid gebruikte en via de statuslijst uitleesbare waarden overeen. De waarden komen overeen met een temperatuur die de bestuurder een behaaglijk gevoel geeft.
De registratie van de standen wordt verzorgd door de potentiometerweerstand van de temperatuurschakelaar (temperatuurinstelschijven). In de minimumstand (koud) worden de verwarmingskranen gesloten en in de maximumstand (warm) geopend.
De defrostfunctie heeft een hoge prioriteit in de luchtverdeling, en tijdens de verwarming. Geactiveerd wordt Defrost d.m.v. de defrost-stand (5e trap) in de aanjagerschakelaar.
Bij een buitentemperatuur beneden de 10 o C worden de verwarmingskranen geopend.
Als de buitentemperatuur hoger is dan 10 o C, wordt de temperatuurrichtwaarde voor de bestuurders- en passagierszijde met 1 o C verhoogd. De richtwaarde voor de warmtewisselaar wordt daarbij tot minimaal 30 o C verhoogd.
Om ook bij lage motortoerentallen de waterdoorstroming door de warmtewisselaar te garanderen, is een elektrische extra waterpomp gemonteerd. Deze waterpomp zorgt voor een praktisch constante toerental-onafhankelijke koelvloeistofdoorstroming door de warmtewisselaar.
De extra waterpomp wordt ingeschakeld bij:
De extra waterpomp wordt uitgeschakeld bij: