De airconditioning wordt m.b.v. de toets voor de airconditioning ingeschakeld. Het gaan branden van de functieverlichting geeft aan dat de airconditioning geactiveerd is.
De compressor schakelt alleen in, als aan de inschakelvoorwaarden is voldaan. Dan stroomt bij de verdamper koude lucht naar buiten waarvan de temperatuur door het reheat-proces (weer opnieuw verwarmen) m.b.v. de warmtewisselaar op de gewenste temperatuur wordt gebracht.
Om de verdamper tegen bevriezing te beveiligen, wordt de temperatuur van de uitstromende lucht m.b.v. een sensor (verdampertemperatuursensor) gecontroleerd en wordt de compressor via een magneetkoppeling aangestuurd.
Als er een mechanisch-geregelde compressor gemonteerd is, is de verdamperuitschakeltemperatuur afhankelijk van de buitentemperatuur. Stijgt de buitentemperatuur tot boven de 20 graden Celsius, dan wordt de uitschakeltemperatuur met 1 graad Celsius verlaagd.
Opmerking
De codering van het bedieningspaneel kan via de diagnose "3 servicefuncties" , "2 codeergegevens lezen" worden gecontroleerd. Hier kan worden bepaald welke compressor (geregeld/ongeregeld) en interface (PWM-signaal/conventioneel) gemonteerd en gecodeerd is.
1. PWM-signaal
Voor de overdracht van het voorbereidingssignaal (DME_AC) en het inschakelsignaal (DME_KO) van de geregelde compressor aan de DME wordt de regeleenheiduitgang DME_KO gebruikt. De afzonderlijke schakeltrappen worden door een pulsbreedtemodulatie met een frequentie van 5 Hz overgebracht.
Pulsverhouding in % |
Functies |
---|---|
0 |
Kortsluiting tegen U-accu of onderbreking in bedrading |
15 |
Airconditioning uitgeschakeld |
30 |
Airconditioning (DME_AC) IN |
45 |
Compressor airconditioning IN, stand 1 = 5-10 Nm |
60 |
Compressor airconditioning IN, stand 2 = 10-15 Nm |
75 |
Compressor airconditioning IN, stand 3 = 15-20 Nm |
90 |
Compressor airconditioning IN, stand 4 = 20-24 Nm |
100 |
Kortsluiting tegen massa |
Door de DME wordt via het signaal DME_KOREL (compressorrelais) een terugmelding gedaan via een tweede kabel aan de regeleenheid voor de airconditioning, om de compressor voor de airconditioning in te schakelen.
2. Conventioneel signaal
De activering van de functie airconditioning vindt plaats door het indrukken van de airconditioningtoets. Aansluitend hierop volgt de verhoging van het stationair toerental via het signaal DME_AC over een eigen kabel. Via de uitgang DME_KO over een tweede kabel maakt de regeleenheid voor de airconditioning aan de DME het voornemen bekend de compressor in te schakelen.
De DME verstelt de gasklep in de richting "meer lucht" en verhoogt hiermee gelijktijdig de inspuithoeveelheid. De DME geeft via het signaal DME_KOREL (compressorrelais) een terugmelding over een tweede kabel aan de regeleenheid voor de airconditioning om de compressor van de airconditioning in te schakelen. Als aan alle voorwaarden voor het inschakelen van de compressor van de airconditioning is voldaan, wordt de compressor direct door de regeleenheid aangestuurd.
Om een massieve condensvorming op de verdamper te voorkomen, wordt bij de conventionele compressor na het uitschakelen van de airconditioning tijdens het rijden de airconditioning ca. 15 minuten met een puls geschakeld. Herbij wordt de temperatuur van de verdamper langzaam aangepast aan de buitentemperatuur. De pulsschakeling vervalt bij een mechanisch geregelde compressor.
De op de waterafscheider gemonteerde drukschakelaar wordt via de koelmiddeldruk geschakeld en opent de stroomkring voor de elektromagneetkoppeling wanneer de druk lager is dan de waarde voor de lage druk of hoger is dan de waarde voor de hoge druk.
Lagedruk |
Middeldruk |
Hogedruk |
---|---|---|
IN < 2,8 +/- 0,2 bar |
IN > 20,0 +/- 1 bar |
IN > 33,0 +/- 1 bar |
UIT > 1,9 +/- 0,2 bar |
UIT < 17,5 +/- 1 bar |
UIT < 23,5 +/- 1 bar |
De verdampertemperatuurregeling wordt door een tweepuntsregelaar op de basis van een te veranderen plusschakeldrempel met 1 o K Hysterese gevormd. De koelkringloop wordt bij een verdampertemperatuur > 3 o C geactiveerd en bij een verdampertemperatuur < 2 o C gedeactiveerd. Hiermee wordt het bevriezen van de verdamper voorkomen.
Het elektronica combi-instrument (IKE) beschikt over een koelvloeistoftemperatuursensor in het radiateurcircuit. Dit analoge sensorsignaal wordt in de IKE geanalyseerd en via de K-bus door de IHKA ingelezen.
Om het oververhitten van de motor te voorkomen, wordt door de airconditioning de koelvloeistof gecontroleerd. Bij een koelvloeistoftemperatuur boven 117 o C wordt de compressorkoppeling met een pulstijd van 20 s in- en uitgeschakeld. Als de koelvloeistoftemperatuur oploopt tot boven de 120 o C, wordt de koppeling voor de compressor zo lang uitgeschakeld tot de temperatuur weer onder de 117 o C ligt. Pas dan wordt de koppeling voor de compressor weer 100% ingeschakeld.
Om de reactietijd van de motor te verlagen bij het vanuit stationair toerental volgas geven, wordt bij volgas de elektromagnetische koppeling gedurende een bepaalde tijd uitgeschakeld. De uitschakeltijd bedraagt al naargelang het type motor tussen de 7 en 10 s.
Vollastvoorwaarde: snelheidsmetersignaal < 14 km/u en acceleratie
Om ervoor te zorgen dat de motor mooi rond blijft draaien en niet verslechterd wordt door de belasting van de compressor, is voor de aansturing van de DME door de regeleenheid voor de airconditioning de stuurbedrading AC en KO aanwezig.
De uitgang van de regeleenheid voor de airconditioning AC vraagt door het inschakelen van de airconditioning van de DME een toerentalverhoging. Als het signaal actief is, verhoogt de DME onafhankelijk van de elektromagnetische koppeling het stationair toerental met 110 - 200/min.
Daarnaast is ook nog een toerentalverhoging afhankelijk van de codering mogelijk.
Codering 1: Na het inschakelen van de achterruitverwarming, de aanjager in de max-stand, het dimlicht, resp. het grootlicht.
Codering 2: Bij het registreren van een te lage spanning. Bij klem 30 < 11,4 V wordt de verhoging van het stationair toerental geactiveerd en bij klem 30 > 12,2 V gedeactiveerd.
De snelheid 1 van de extra ventilator wordt door de airconditioning m.b.v. een relais ingeschakeld als de koppeling voor de compressor actief is en de buitentemperatuur hoger is dan 10 o C. De extra ventilator wordt uitgeschakeld als de koppeling voor de compressor is uitgeschakeld of als de buitentemperatuur lager is dan 8 o C.
Met het oog op de veiligheid dwingt een thermoschakelaar bij een koelvloeistoftemperatuur vanaf 91 o C eveneens het inschakelen van snelheid 1, onafhankelijk van de eis van de regeleenheid voor de airconditioning.
De snelheid 2 van de extra ventilator wordt niet ingeschakeld door de regeleenheid voor de airconditioning.
Als koelvloeistoftemperatuur hoger ligt dan 99 o C of als de middeldrukschakelaar dicht is, wordt via een relais de snelheid 2 ingeschakeld.