De Park Distance Control ondersteunt de bestuurder bij het in- en uitrijden van een parkeerplaats en helpt, beschadigingen aan het voertuig bij enge parkeeropeningen of op onoverzichtelijke plaatsen te vermijden.
Daarbij wordt de afstand tussen het voertuig en de hindernis volgens de ultrasoon-echolood-methode bewaakt.
Hiertoe zijn er in de voor- en achterbumper telkens 4 ultrasoon-sensoren geÏntegreerd, die een bewaking van de ruimte vóór en achter het voertuig mogelijk maken.
De regeleenheid meet periodiek de afstanden tussen elke sensor en een eventuele hindernis.
De afstand tussen voertuig en het dichtstbijzijnde voorwerp wordt bij dichterbij komen via de bijbehorende toongever (voor of achter) proportioneel aan de bestuurder meegedeeld. Hoe kleiner de afstand tot de hindernis wordt, des te sneller volgen de tonen elkaar op. Een afstand van minder dan 20 cm wordt door een permanente toon aangegeven. Voor een betere onderscheiding is de toonhoogte voor en achter verschillend.
Om een lang aanhoudende permanente toon te vermijden, wordt het akoestische signaal bij het rijden langs een muur afgeschakeld. Bij een verder dichterbijkomen wordt de afstandswaarschuwing weer geactiveerd.
De elektronische regeleenheid bewaakt tijdens bedrijf de correcte functie van alle ultrasoon-sensoren en de toongever. Afwijkingen van de normale werking worden in het storingsgeheugen opgeslagen.
De diagnose heeft plaats via de I-bus.
Het Park Distance Control systeem bestaat in principe uit de volgende componenten:
Inschakelvoorwaarden:
Uitschakelvoorwaarden:
Bij het rijden met een aanhanger worden de achterste sensoren buiten werking gesteld.
De PDC krijgt via de I-bus de informatie, of de achteruitversnelling is ingeschakeld resp. of dat er met een aanhanger wordt gereden.
Bij een geactiveerd systeem brandt de controlelamp in de PDC toets. Hij gaat uit, wanneer het systeem uitgeschakeld wordt.
Bestaat er op het moment een storing in het systeem, dan wordt dit bij de poging, de PDC te activeren, aan de bestuurder door knipperen van de controlelamp en - wanneer de PDC toets wordt ingedrukt - met een permanente toon duidelijk gemaakt. Het systeem kan dan niet worden ingeschakeld.
Ultrasoon-sensoren
De sensoren functioneren als zender en als ontvanger.
Het maximale meetbereik is begrensd:
Wanneer de minimaal herkenbare afstand ontoelaatbaar stijgt, dan wordt dit als een storing in het storingsgeheugen opgeslagen. Dit kan ook door vuil, vocht, ijs, of sneeuw zijn veroorzaakt. Let er vóór een omvangrijke trouble shooting op, dat de sensoren correct in hun bevestiging zitten en niet vervuild zijn.
PDC toets
Met de PDC toets kan de Park Distance Control handmatig worden in- en uitgeschakeld.
In actieve toestand brandt als functie-aanduiding een in de schakelaar ingebouwde controlelamp.
Bij storing van een sensor of toongever knippert de lamp.
Toongever voorin
Als toongeber voorin wordt van de BC gong gebruik gemaakt.
Hij is via een kabel met de PDC verbonden.
Toongever achterin
Als toongever achterin wordt van een luidspreker gebruik gemaakt, die met een frequentie wordt aangestuurd.
Hij is via een kabel met de PDC verbonden.
Het inschatten van hindernissen valt ondanks PDC onder verantwoording van de bestuurder, speciaal, wanneer het herkennen van voorwerpen de fysische grenzen van de ultrasone meting bereikt.
Ondanks optimale omstandigheden blijken er problemen te zijn die door het systeem ontstaan. Hierbij kan het gebeuren, dat er een niet bestaande hindernis wordt gemeld of dat een bestaande hindernis niet wordt gemeld.