Met uitzondering van de remlichtschakelaar zijn alle door de licht-check-moduul gecontroleerde schakelaars als massaschakelend uitgevoerd.
De onderstaande schakelaars worden door de licht-check-moduul gecontroleerd:
Verdere informatie ontvangt de licht-check-moduul via de I-bus.
Als de lichtschakelaar in de ruststand staat, zijn alle contacten gesloten (R < 1Ohm), in de stand dim- of grootlicht is het betreffende contact geopend (R > 1MOhm)
De verlichting van de lichtschakelaar wordt apart door de licht-check-moduul aangestuurd. De verlichting brandt met het volledig vermogen als de lichtschakelaar zich in de stand "UIT" bevindt en aan de klemcodering is voldaan. De verlichting brandt gedimd net zoals de dashboard- en zoekverlichting als deze ook branden.
De remlichtschakelaar wordt met het activeren van klem R permanent door de LCM gecontroleerd.
Hij is als Hallsensor uitgevoerd en voorzien van 3 draden:
Een testschakelaar is niet noodzakelijk.
In de waarschuwingsknipperlichtschakelaar bevindt zich de controlelamp voor de waarschuwingsknipperlichtfunctie. Deze dient gelijktijdig als zoekverlichting. Als de waarschuwingsknipperlichten worden ingeschakeld, knippert tijdens de "ingeschakelde fase" de controlelamp met de volledige lichtsterkte. In de "uitgeschakelde fase" van de knipperlichten wordt nooit uitgeschakeld.
Als de lichtschakelaar in de stand "stadslicht" of "dimlicht" staat, wordt de gedimde dashboard-, zoek- en functieverlichting (kl 58g) geactiveerd.
Dit geschiedt onafhankelijk van de stand van de klemmen.
De op klem 58g opgewekte spanning heeft een gemoduleerde pulsbreedte en is afhankelijk van de stand van de dimmerpotentiometer.
De dimmerpotentiometer is aan massa geschakeld.
De gloeilampen voor de verlichting van de auto worden in de uitgeschakelde en ingeschakelde staat gecontroleerd (koud- en warmcontrole).
Via de I-bus wordt het resultaat aan de Check-controle-moduul gemeld.
De aansturing van de gloeilampen wordt verzorgd door transistoren. Omdat deze beveiligd zijn tegen kortsluiting, kunnen de tot nu toe gebruikelijke zekeringen vervallen.
De gloeilampen kunnen via de diagnose worden aangestuurd.
De landenafhankelijke functies van de lampencircuits worden in de licht-check-moduul gecodeerd.
Als een van de knipperlichten - niet een van de extra knipperlichten - defect is, wordt de knipperfrequentie verdubbeld.
De extra knipperlichten worden tegelijkertijd met de voorste knipperlichten aangestuurd.
De licht-check-moduul stuurt de spanningsvoorziening aan voor zowel de automatische als de handmatige koplampverstelling.
Deze wordt ingeschakeld bij klem 15 of "licht aan". Als de voedingsspanning wordt ingeschakeld start de koplampverstelling een referentieloop.