Het in het inlaatspruitstuk gevormde mengsel heeft enige tijd nodig, tot het als uitlaatgas de lambdasonde bereikt. Deze tijd neemt met stijgende belasting en toerental af. Om deze reden is ook de reactietijd van de lambdaregeling belasting- en toerentalafhankelijk. Door de lambdasonde geregistreerde mengselafwijkingen leiden ook tot in het geheugen opslaan van de adaptatiewaarden (geleerde correctiewaarden). Door de adaptaties kan de inspuiting reeds vantevoren in de buurt van de richtwaarde worden gebracht. Daardoor wordt een verkorting van de reactietijd bereikt.
Wanneer bijvoorbeeld tijdens stationair de basisinspuitwaarden van de DME karakteristiek te laag zijn, om het zich aan het ideale benzine-lucht-mengsel te kunnen houden, dan zou de lambda-regeling voortdurend de inspuittijd moeten vergroten. In dit geval wordt er een adaptatiewaarde geleerd, die reeds de basisinspuitwaarde corrigeert. De lambda-regeling neemt dan alleen nog de fijnafstemming over.
De volgende adaptaties worden bij lopende motor uitgevoerd:
Wanneer het tankontluchtingsventiel open is, dan wordt aan de motor door het actief koolfilter bovendien brandbaar mengsel toegevoerd. De door de lambdasonde geconstateerde mengselverschuiving wordt bijna volledig via de tankontluchtings-adaptiewaarde gecompenseerd.
De stationair-luchtadaptatie wordt door de stationairsteller overgenomen. Deze zorgt via de luchthoeveelheid voor een constant stationaire toerental.
Wanneer in de rustfase van de tankontluchting aan de hand van de gasklepstand stationair vastgesteld wordt, dan wordt in zekere afstanden een stationair-mengseladaptatie verricht.
Ook in het deellastbereik wordt in zekere afstanden een mengsel-adaptatie verricht. Er wordt in alle deellastgebieden met de vastgestelde adaptatiewaarde rekening gehouden.