Centrale carrosserie elektronica (ZKE III)

Het complete systeem van de centrale carrosserie elektronica bestaat uit de volgende componenten:

Vanaf 9/95 is de periferiemoduul bestuurdersportier in de periferiemoduul schakelaarblok geïntegreerd.

 

Met de genoemde modulen zijn de volgende functies mogelijk:

Ruitenwisser-/-sproeierinstallatie

Ruitenwisserschakelaar

Alle wis-/wasfuncties kunnen m.b.v. de wisserschakelaar vanaf klem R (contactslot in stand 1) worden ingeschakeld.

De wisserschakelaar kan in de stand Interval, snelheid 1 en 2 worden geplaatst. Deze standen zijn via twee kabels naar de basismoduul gecodeerd. Er wordt steeds massa geschakeld

Bij auto's met de optie Automatische intervalregeling (AIC) (vanaf maart 1996) wordt in de schakelaarstand "Interval" de wisinterval door een regensensor aangestuurd (zie ook functiebeschrijving voor de automatische intervalregeling).

Intervalwerking

In de wisserschakelaar is een knop met een potentiometer gemonteerd. Hierdoor is het mogelijk vier verschillende intervaltijden in te stellen. Deze tijden worden bovendien afhankelijk van de rijsnelheid geregeld. Des te sneller de auto rijdt des te korter de intervaltijd.

Bij voertuigen met de speciale uitrusting Automatische Interval Control (AIC) (vanaf maart 1996) kan de gevoeligheid van de regensensor met het kartelwiel worden beïnvloedt.

Ruitenwissermotor

De ruitenwissermotor is voor twee verschillende wisserstanden geconstrueerd. De lastschakeling vindt plaats via twee externe relais.

De eindstand (ruststand) van de wissermotor wordt via een in de motor ingebouwd terugstelcontact geregistreerd. Dit contact schakelt massa aan de basismoduul als de motor de eindstand bereikt heeft.

Het terugstelcontact wordt ook ter controle van de ruitenwissermotor gebruikt. Als bij een ingeschakelde ruitenwissermotor het signaal van het contact gedurende 16 seconden uitblijft (b.v. door drooglopen), wordt de wissermotor ter bescherming voor overbelasting uitgeschakeld.

De ruitenwisser wordt pas weer na het uitschakelen en na een tijdblokkering van 3 minuten weer ingeschakeld.

 

De wisserstand wordt met de ruitenwisserschakelaar ingesteld. Wanneer er geen Automatische Interval Control is gemonteerd, dan wordt de wisserstand bovendien afhankelijk van de rijsnelheid geregeld. Hier geldt:

Snelheid

Schakelaar in stand 1

Schakelaar in stand 2

< 6 km/h

Intervalwissen

Wissermotor in stand 1

> 6 km/h

Wissermotor in stand 1

Wissermotor in stand 2

 

Bij een ingeschakelde snelheid 2 wordt bij > 210 km/h teruggeschakeld in snelheid 1 om het loskomen van de ruitenwisserarm te voorkomen.

Bij voertuigen met de speciale uitrusting Automatische Interval Control (AIC) (vanaf maart 1996) heeft er geen snelheidsafhankelijk regeling van de ruitenwisser plaats.

Ruitenwisser-opklapstand voor type E38

Daar het opklappen van de wisserarm (b.v. voor het vernieuwen van het ruitenwisserrubber in de ruststand niet mogelijk is, kan de wisserarm indien nodig automatisch in een opklapstand worden geplaatst.

De volgende procedure moet hierbij worden gevolgd:

Bij voertuigen van het type E39 of voertuigen met de speciale uitrusting Automatische Interval Control (AIC) (vanaf maart 1996) is deze opklapfunctie niet beschikbaar.

Intensieve reiniging ruiten

De intensiefreiniging van de ruiten wordt m.b.v. de ruitenwisserschakelaar ingeschakeld en eindigt automatisch.

Eerst wordt de reinigingsvloeistof via een pomp op de voorruit gespoten. De ruitenwisser wordt met een zekere vertraging ingeschakeld. Vervolgens wordt de sproeierpomp ingeschakeld en de intensieve-ruitreinigingsvloeistof wordt weggespoeld. De wisser draait daarna even door zodat de ruit wordt drooggeveegd.

De aansturing van de intensiefreinigingspomp wordt verzorgd door een extern dubbelrelaismoduul via welke ook de pomp voor de koplampreiniging wordt geschakeld.

Koplampreiniging

De koplampreiniging wordt bij elke vijfde inschakeling van de ruitensproeiers of intensiefreiniging ingeschakeld als de rijverlichting of het parkeerlicht is ingeschakeld. De koplampen worden daarbij tweemaal natgespoten.

Na beëindiging van het schoonmaken is de koplampreiniging gedurende 3 minuten geblokkeerd.

Het uitschakelen van klem R zet de herhalingsblokkering en de teller voor het aantal malen wissen terug. Na het weer inschakelen van klem R kan bij een ingeschakelde verlichting de koplampreiniging direct worden geactiveerd.

De aansturing van de koplampsproeierpomp wordt verzorgd door een extern dubbelrelaismoduul via welke ook de pomp voor de intensiefreiniging is geschakeld.

Aanlegdrukverstelling (ADV) voor type E38

Afhankelijk van de rijsnelheid en de ingeschakelde wisserfunctie wordt de aanlegdruk van de wisserarm aan de linker voorzijde in vijf stappen versteld. Hier geldt:

Snelheid

Ruitenwisser uitgeschakeld

Ruitenwisser ingeschakeld

< 6 km/h

Stand 0, als voorheen geen hogere stand actief was, anders stand 1.

Stand 0, als voorheen geen hogere stand actief was, anders stand 1

6 - 100 km/h

Stand 1

Stand 1

100 - 140 km/h

Stand 1

Stand 2

140 - 180 km/h

Stand 2

Stand 3

> 180 km/h

Stand 3

Stand 4

Bij het inschakelen van de sproeierpomp wordt de aanlegdruk steeds met één stand verhoogd.

De positionering van het verstelmechanisme van de aanlegdrukverstelling wordt verzorgd via een nokkenschakelaar in de aandrijving. Deze schakelaar schakelt massa naar de basismoduul als een positie (= stand) bereikt is.

Ter bescherming van de blokkering wordt de ADV-motor door de basismoduul door een tijdschakeling beveiligd. Als het signaal van de nokkenschakelaar door een storing uitblijft, wordt de ADV-motor na een bepaalde tijd uitgeschakeld.

Het opheffen van deze uitschakeling wordt verzorgd door het uitschakelen van klem R.

Interieurverlichting en verbruikersuitschakeling

De interieurverlichting wordt via de volgende schakelaars en systemen aangestuurd:

Toets

Via de toets in het centrale verlichtingsarmatuur, voor is het mogelijk de lampen van de interieurverlichting uit- en in te schakelen. De verlichting wordt echter onafhankelijk daarvan verder door de basismoduul automatisch aangestuurd.

Een via een toets uitgeschakelde interieurverlichting wordt dan ook met het openen van een portier weer ingeschakeld.

Als optie kan de interieurverlichting blijvend uitgeschakeld worden als de toets langer dan 3 seconden wordt ingedrukt. Als de toets opnieuw wordt ingedrukt wordt weer teruggekeerd in de automatische stand.

Voorwaarden voor het inschakelen

Uitschakelvoorwaarden

Verbruikersuitschakeling

De volgende verlichting in de auto kan bij een geparkeerde auto worden ingeschakeld:

De voeding (B+-voeding) voor deze verbruikers wordt verzorgd via de basismoduul.

Om te voorkomen dat de accu niet wordt leeggetrokken wanneer de verlichting constant ingeschakeld is, schakelt de basismoduul de B+-voeding 16 minuten na het uitschakelen van klem R uit.

De stroomdraad "Verbruikersuitschakeling" loopt ook naar het ruststroomuitschakelrelais K72. Dit relais schakelt de lastkringen voor:

De genoemde systemen worden zo via het relais K72, 16 minuten na het uitschakelen van klem R gescheiden van klem 30-voeding.

Het weer inschakelen van de genoemde verbruikers vindt plaats met het inschakelen van klem R of 15 of als op een ingang van de basis- of periferiemoduul een signaalwisseling plaatsvindt. B.v.: openen van een portier, openen van de motorkap, ontgrendelen van een portier.

Centrale vergrendeling (ZV)

Bediening

Het schakelen van de centrale vergrendeling is via de volgende bedieningsplaatsen mogelijk:

Toets voor centrale vergrendeling (center-locktoets)

Via de ZV-toets in de auto (center-locktoets) kan de auto centraal vergrendeld en ontgrendeld worden.

Een vergrendeld portier kan van binnenuit door het tweemaal trekken aan de portiergreep ontgrendeld en geopend worden.

Ter voorkoming van een onbedoelde vergrendeling (opsluiten) is de centrale-vergrendelingtoets buiten werking als:

Een beveiligde auto (beveiliging na contact uit, bestuurdersportier openen/sluiten en vergrendeling via portierslot of radiografische afstandsbediening) kan niet via de centrale-vergrendelingstoets worden geopend.

Slotcilinder van linker- of rechter voorportier

Via de slotcilinder in de voorportieren worden twee microschakelaars (slotcontacten) geschakeld. Deze beide contacten schakelen B+ aan de portiermoduul van het betreffende portier en signaliseren "Vergrendelen/beveiligen" en "Ontgrendelen".

Bij de montage van de radiografische afstandsbediening vervalt de slotcilinder in het rechter voorportier.

Opmerking: Bij de serie E38 zijn tot 9/95 de "portiermodulen van het linker voorportier" en het "schakelaarblok voor de bediening van spiegels en elektrische bediende ruiten" twee aparte regeleenheden. Vanaf 9/95 is de portiermoduul van het bestuurdersportier in het schakelaarblok geïntegreerd.

Slotcilinder van het kofferdeksel

Via de slotcilinder van de kofferdeksel worden twee microschakelaars (= slotcontacten) geschakeld. Deze beide contacten schakelen B+ aan de basismoduul en signaliseren "Vergrendelen/beveiligen" en "Ontgrendelen".

Als de contactsleutel vanuit de stand "Vergrendelen/beveiligen" ca. 90o verdraaid wordt en uit het slot wordt getrokken (sleuf van de slotcilinder staat horizontaal) blijft het kofferdeksel vergrendeld, ook als de centrale vergrendeling via een andere plaats werd ontgrendeld ("hotel- of werkplaatsstand").

Opmerking: bij de serie E39 touring heeft de achterklep geen slotcilinder.

Vergrendelen en beveiligen

Bij alle portieren moeten twee verschillende centrale-vergrendelingsstaten worden onderscheiden:

Bij het vergrendelen wordt de vergrendelingsknop naar beneden getrokken. Het portier kan van buiten via de portierhandgreep niet meer worden geopend. Van binnenuit kan het portier worden geopend, als er tweemaal aan de binnenste portiergreep wordt getrokken.

Als de auto bij een geopend linker voorportier wordt vergrendeld, blijft het linker voorportier ontgrendeld.

Een vergrendelde auto kan via de centrale-vergrendelingstoets van binnenuit worden ontgrendeld.

Bij het beveiligen wordt het draaiklinkslot intern ontkoppeld van het openingsmechanisme. Het portier kan noch vanaf de buitenzijde noch vanaf de binnenzijde worden geopend. De centrale-vergrendelingstoets heeft nu geen functie.

De auto wordt bij het inschakelen van de centrale vergrendeling via de slotcilinder of via de radiografische afstandsbediening automatisch vergrendeld en beveiligd als het contactslot in stand 0 staat (klem R en 15 uitgeschakeld) en na het uitschakelen van klem R het linker voorportier minstens eenmaal geopend en gesloten werd.

Aandrijvingen centrale vergrendeling

De aandrijvingen voor de centrale vergrendelingen worden door de betreffende portiermodulen in de portieren via transistoren aangestuurd. De aandrijving van de achterportieren en de tankdopklep worden via relais in de basismoduul aangestuurd.

De aandrijving van de centrale vergrendeling bestaat uit een elektromotor en een geïntegreerde microschakelaar (= positieschakelaar). De draaiende beweging wordt via een overbrengingsmechanisme overgebracht op het mechaniek van de slotschoot.

Na het activeren van de centrale vergrendeling wordt de elektromotor zo lang ingeschakeld tot de positieschakelaar in de aandrijving de stand "Vergrendeld" bereikt. Als de portieren beveiligd worden, wordt aansluitend hierop de elektromotor opnieuw aangestuurd en wordt het overbrengingsmechanisme door de stand "Vergrendeld" in de eindstand "Beveiligen" geplaatst.

Herhalingsblokkering

Daar alle elektromotoren in de centrale-vergrendelingsaandrijvingen tegelijk worden ingeschakeld (in de stand "Beveiligen"), moet een overbelasting door het te vaak inschakelen worden voorkomen. Om deze reden wordt de centrale vergrendeling bij 32 inschakelingen binnen 2 minuten door een herhalingsblokkering zo geblokkeerd dat slechts om de 4 seconden een functie kan worden uitgevoerd.

De herhaalblokkering wordt na 3 minuten gewist.

Automatisch ontgrendelen bij ongevallen

Uit veiligheidsoverwegingen wordt de centrale vergrendeling ontgrendeld, wanneer de basismoduul een aanrijding (crash) vaststelt. Het vaststellen van de aanrijding gebeurt:

Bovendien worden naast het ontgrendelen ook de waarschuwingsknipperlichtinstallatie en de interieurverlichting ingeschakeld.

De crash-registratie is afgeschakeld, wanneer het contactslot in stand 0 staat of de centrale vergrendeling in de stand "beveiligd" staat.

Mechanische a-synchroniciteit

Als een elektrisch vergrendeld portier via de portiergreep aan de binnenzijde mechanisch wordt ontgrendeld (tweemaal aan de portierhandgreep trekken) wordt het portiermechanisme ontkoppeld van de aandrijving voor de centrale vergrendeling. Het slotmechanisme en de aandrijving voor de centrale vergrendeling wijzen een tegengestelde staat aan, ze zijn asynchroon.

De basismoduul registreert de asynchrone staat door het signaal van het portiercontact die het openen van het portier aangeeft.

Bij de eerstvolgende keer elektrisch vergrendelen van de centrale vergrendeling wordt het portier automatisch weer gesynchroniseerd, als hij na het vergrendelen eerst ontgrendeld en daarna opnieuw weer vergrendeld werd.

Selectieve ontgrendeling

In verschillende exportuitvoeringen (b.v.: USA) is in de basismoduul de "selectieve ontgrendeling" gecodeerd. Bij deze instelling wordt bij de eerste ontgrendelingsprocedure via een slotcontact of via de radiografische afstandsbediening als eerste slechts het linker voorportier ontgrendeld. De overige portieren worden vanuit de stand "Beveiligd" in de stand "Vergrendeld" geplaatst zodat zij alleen via de portierhandgreep, binnen kunnen worden geopend.

Pas nadat de auto voor de tweede maal werd ontgrendeld, worden alle portieren ontgrendeld.

Automatische soft close feature voor de achterklep bij type E38

Functie

De softclose-automaat maakt een elektrisch openen en sluiten van het kofferdeksel door een elektrische aandrijving mogelijk.

Het openen van het kofferdeksel is alleen bij een ontgrendelde auto mogelijk. Het kofferdekselslot mag bovendien niet in de werkplaats-/hotelstand (= slotcilinder horizontaal) staan. Kofferdeksel "Openen" wordt ingeschakeld door:

Het sluiten van het kofferdeksel vindt plaats door het iets terugdrukken van het kofferdeksel. Hierbij wordt de slotschoot van het kofferdeksel in de voorvergrendelstand gedraaid. Het kofferdekselcontact geeft aan de basismoduul het sluiten van het kofferdeksel door. Een met de slotwig van het kofferdeksel verbonden elektromotor wordt via een relais in de basismoduul geactiveerd. De elektromotor draait de slotwig naar beneden waardoor het kofferdeksel dichtgetrokken wordt.

Het elektrisch sluiten is ook bij een vergrendelde auto actief.

Aandrijving

De aandrijving voor de softclose-automaat is een elektromotor die de slotwig van het kofferdeksel verdraait. De aansturing wordt verzorgd door een relais in de basismoduul. De draairichting van de elektromotor is voor het openen en sluiten gelijk.

In de aandrijving is bovendien een microschakelaar geïntegreerd, die de stand van de elektromotor en daarmee van de slotwig registreert en doorgeeft aan de basismoduul. De schakelaar schakelt massa naar de basismoduul als de elektromotor de stand "Slotwig in het onderste dode punt" bereikt heeft.

Noodbediening

Voor noodbediening bij een uitvallen van de elektrische installatie van de softclose-automaat bevindt zich tussen de slotcilinder en de slotschoot van het kofferdeksel een verbindingsstang. Door het linksom verdraaien van de sleutel tot aan de aanslag (ca. 90o ) wordt via de stang de slotschoot mechanisch ontgrendeld en geopend.

Achterklep-ontgrendeling voor type E39

Functie

De kofferdekselontgrendeling maakt een elektrisch ontgrendelen en openen van het kofferdeksel mogelijk. De ontgrendeling gebeurt via een speciaal aandrijfmechanisme met geïntegreerde terugtrekveer.

De aansturing van de aandrijving wordt verzorgd via een relais in de basismoduul.

Het ontgrendelen van het kofferdeksel is alleen bij een ontgrendelde auto mogelijk. Het kofferdekselslot mag bovendien niet in de werkplaats-/hotelstand (= slotcilinder horizontaal) staan. Kofferdeksel "ontgrendelen" wordt ingeschakeld door:

Achterklep-/achterruitopening voor de E39 touring

Achterklepopening met automatische soft close feature

De elektrische opening van het kofferdeksel/de achterklep van de E39 touring heeft zowel plaats door elektrisch ontgrendelen van de draaischoot als ook door het draaien van de sluitschoot in de richting open.

Voor de ontgrendeling van de draaischoot is er een speciaal aandrijfmechanisme met geïntegreerde terugtrekveer in het kofferdeksel/de achterklep ingebouwd.

De aansturing van het ontgrendelingsmechanisme gebeurt door de basismoduul via een extern relais.

De sluitschoot wordt door een elektromotor gedraaid. De aansturing wordt verzorgd door een relais in de basismoduul. De draairichting van de elektromotor is voor het openen en sluiten gelijk.

In de aandrijving is bovendien een microschakelaar geïntegreerd, die de stand van de elektromotor en daarmee van de slotwig registreert en doorgeeft aan de basismoduul. De schakelaar schakelt massa naar de basismoduul als de elektromotor de stand "Slotwig in het onderste dode punt" bereikt heeft.

Het ontgrendelen en openen van het kofferdeksel/de achterklep is alleen bij een ontgrendelde auto mogelijk. Dit wordt ingeschakeld door:

Het sluiten van het kofferdeksel vindt plaats door het iets terugdrukken van het kofferdeksel. Daarbij wordt de slotschoot van het kofferdeksel mechanisch in de voorvergrendelstand gedraaid. Het kofferdekselcontact geeft aan de basismoduul het sluiten van het kofferdeksel door. De met de sluitschoot verbonden elektromotor wordt geactiveerd. De elektromotor draait de slotwig, waardoor het kofferdeksel/de achterklep wordt dichtgetrokken.

Het elektrisch sluiten is ook bij een vergrendelde auto actief.

Bij uitval van het elektrische systeem kan het kofferdeksel/de achterklep van binnenuit, via een mechanische noodbediening door een kabel mechanisch worden ontgrendeld en geopend.

Opening van de achterruit

Naast het kofferdeksel/de achterklep wordt ook de achterruit door een elektrisch aandrijfmechanisme ontgrendeld, wanneer de ontgrendelingsknop wordt ingedrukt.

De aansturing van het ontgrendelingsmechanisme gebeurt door de basismoduul via een extern relais.

De ontgrendelingsknop van de achterruit is in de ruitenwisserarm van de ruitenwisser op de achterruit ingebouwd.

Het ontgrendelen van de achterruit is alleen bij een ontgrendelde auto mogelijk.

Elektrisch bediende portierruiten

Schakelaar

De portierruiten worden via het "schakelaarblok voor de spiegel- en portierruitbediening" in het linker voorportier en de drie overige schakelaars in de betreffende portieren geschakeld.

De schakelaar in het rechter voorportier en in de achterportieren signaleren via twee stroomdraden de schakelaarstaat op de portier-, resp. basismoduul (massasignaal). Het schakelaarblok in het linker voorportier verstuurt zijn data via de "P-bus" aan de portier- en basismoduul.

Opmerking: Bij de serie E38 zijn tot 9/95 de "portiermodulen van het linker voorportier" en het "schakelaarblok voor de bediening van spiegels en elektrische bediende ruiten" twee aparte regeleenheden. Vanaf 9/95 is de portiermoduul van het bestuurdersportier in het schakelaarblok geïntegreerd.

Alle schakelaars zijn voorzien van twee schakelstanden. Door het iets naar voren of naar achteren drukken wordt de ruit geopend of gesloten. Bij het loslaten van de schakelaar wordt de ruitaandrijving direct uitgeschakeld.

De tweede schakelstand wordt bereikt als de eerste schakelstand door het drukpunt heen wordt gedrukt. De ruitaandrijving staat nu in de automatische stand en wordt zo lang aangestuurd tot de ruit geheel geopend of gesloten is. Bij het opnieuw aanraken van de schakelaar wordt de automatische stand onderbroken.

De automatische stand is op basis van wettelijke bepalingen afhankelijk van de codeergegevens. Voorbeeld: In de exportuitvoering Australië is de automatische schakeling in de richting "sluiten" alleen bij het linker voorportier mogelijk.

Einduitschakeling

Bij de automatische stand vindt de uitschakeling van de aandrijving plaats via stroommeting. Bij het bereiken van de eindstand wordt de aandrijving kortstondig geblokkeerd, wat leidt tot een toename van de stroomafname. De toename van de stroomtoevoer wordt in de portiermoduul (ruit voorportier), resp. in de basismoduul (ruit achterportier) geregistreerd en de aandrijving wordt uitgeschakeld.

Antiknelbeveiliging

Alle ruitsponningen van de portieren zijn aan de bovenzijde voorzien van een antiknelbeveiligingslijst. Deze lijst bestaat uit twee in kunststof gegoten contactstrippen die onder drukbelasting een elektrisch geleidende verbinding tot stand brengen.

Als bij het sluiten van de ruit de antiknelbeveiligingslijst wordt ingedrukt, dan wordt het sluiten onderbroken en wordt de ruit ca. 1-2 seconden in de richting open aangestuurd.

Bij een constante druk op de antiknelbeveiligingslijst is het sluiten van de ruit alleen nog door het opnieuw indrukken van de schakelaar (automatische schakelstand) mogelijk.

Via een parallel geschakelde weerstand worden de antiknelbeveiligingslijsten op draadbreuk gecontroleerd. Bij het optreden van een onderbreking kan de ruit eveneens gesloten worden door de schakelaar opnieuw in te drukken.

Comfortopening/-sluiting

Via de slotcilinder van het linker voorportier en via de radiografische afstandsbediening kunnen de ruiten en het schuif-/kanteldak geopend en gesloten worden.

Een comfortopenen vindt plaats als de slotcilinder langer dan 3 seconden in de stand "ontgrendelen" wordt gehouden of als de betreffende toets op de radiografische afstandsbediening voldoende lang ingedrukt wordt gehouden.

Een comfortsluiten vindt plaats als de slotcilinder langer dan 2 seconden in de stand "vergrendelen" wordt gehouden of als de betreffende toets op de radiografische afstandsbediening voldoende lang ingedrukt wordt gehouden.

Deze functies kunnen door codering in- of uitgeschakeld worden.

Uitschakeling van de bediening

De elektrisch bediende ruiten zijn bij een ingeschakelde klem R actief. Na het uitschakelen van klem R zijn de elektrisch bediende ruiten in eerste instantie nog bedienbaar. Een automatische uitschakeling vindt na 16 minuten plaats.

Bovendien vindt, afhankelijk van de wettelijke voorschriften in de exportlanden, een uitschakeling van de elektrisch bediende ruiten plaats met het openen van het linker- of rechter voorportier.

Twee verschillende uitvoeringen zijn codeerbaar:

ECE-versie

Uitschakeling na het uitschakelen van klem R en het openen en sluiten van het linker- of rechter voorportier.

USA en Australië

Uitschakeling na het uitschakelen van klem R en het openen van het linker- of rechter voorportier.

Deze uitschakelvoorwaarden gelden ook voor het schuif-/kanteldak.

Schuif-/kanteldak (SHD)

Periferiemoduul voor schuif-/kanteldak

De aansturing van het schuif-/kanteldak wordt door een eigen periferiemoduul (SHD-moduul) uitgevoerd. Deze moduul bevat ook de lastschakelkring voor de SHD-motor. Hij is direct met de SHD-motor verbonden.

De SHD-moduul is via de P-bus met de basismoduul verbonden.

Schakelaar

De schakelaar voor het schuif-/kanteldak heeft vijf verschillende schakelstanden.

De vijf standen worden via drie stroomdraden doorgegeven aan de SHD-moduul (massasignaal).

Met het doordrukken in de schakelstand "Openschuiven" of "Sluiten" wordt de automatische stand ingeschakeld waarbij het schuif-/kanteldak geheel geopend of gesloten wordt.

Positieherkenning en antiknelbeveiliging

Twee positiezenders (hoekzenders) registreren het aantal motoromwentelingen en bepalen daaruit de stand van het schuif-/kanteldak.

Uit de impulsen van de positiezender en de stroomopname van de motor wordt constant het koppel van de SHD-aandrijving berekend. Als dit motorkoppel boven een bepaalde waarde oploopt, wordt dit als een inklemming geregistreerd.

De antiknelbeveiliging is in de richting "Sluiten" zowel bij normaal sluiten (schakelaar niet door het drukpunt ingedrukt) als ook tijdens het automatisch werken en bij comfortsluiting van het schuif-/kanteldak actief. Door het door het drukpunt heendrukken kan de schuif-/kanteldakschakelaar in de richting sluiten en houden wordt de antiknelbeveiliging bij een storing uitgeschakeld.

Bij het registreren van een inklemming wordt de sluitprocedure onderbroken en wordt het schuif-/kanteldak weer even geopend.

Belangrijk!

De antiknelbeveiliging is niet meer actief als het schuifdak nog slechts 4 mm open staat.

Initialisering

Na het loskoppelen en aansluiten van de accu of na het uit- en inbouwen van de schuif-/kanteldakmoduul zijn de in de moduul opgeslagen positiewaarden gewist. De bediening van het schuif-/kanteldak is alleen in de richting sluiten of kantelen mogelijk.

Plaats voor de initialisering het schuif-/kanteldak in de eindstand "Kantelen". Houd na het bereiken van deze stand de schakelaar in de stand "Kantelen" minimaal 15 seconden ingedrukt. Het schuif-/kanteldak is aansluitend hierop geïnitialiseerd.

Comfortschakeling

Overeenkomstig de elektrisch bediende portierruiten kan ook het schuif-/kanteldak met het vergrendelen of ontgrendelen van de auto geopend of gesloten worden.

Een comfortopenen vindt plaats als de slotcilinder langer dan 3 seconden in de stand "ontgrendelen" wordt gehouden of als de betreffende toets op de radiografische afstandsbediening voldoende lang ingedrukt wordt gehouden.

Het comfortsluiten vindt plaats als de slotcilinder langer dan 2 seconden in de stand "vergrendelen" wordt gehouden of als de betreffende toets op de radiografische afstandsbediening voldoende lang ingedrukt wordt gehouden.

Deze functies kunnen door codering in- of uitgeschakeld worden.

Uitschakeling van de bediening

Het schuif-/kanteldak is bij een ingeschakelde klem R actief. Na het uitschakelen van klem R kan het schuif-/kanteldak voorlopig verder bediend worden. Een automatische uitschakeling vindt na 16 minuten plaats.

Bovendien vindt, afhankelijk van de wettelijke voorschriften in de exportlanden, een uitschakeling van de elektrisch bediende ruiten plaats met het openen van het linker- of rechter voorportier.

Twee verschillende uitvoeringen zijn codeerbaar:

ECE-versie

Uitschakeling na het uitschakelen van klem R en het openen en sluiten van het linker- of rechter voorportier.

USA en Australië

Uitschakeling na het uitschakelen van klem R en het openen van het linker- of rechter voorportier.

Deze uitschakelvoorwaarden gelden ook voor de elektrisch bediende ruiten.

Alarminstallatie (DWA)

De DWA bewaakt de portieren en motorkap/kofferdeksel alsmede het contactslot, het overhellen en het interieur.

Ingeval van een alarm wordt een akoestisch en optisch alarm ingeschakeld.

De aansturing van de DWA wordt verzorgd door de basismoduul.

Bediening

De alarminstallatie wordt met het beveiligen van de auto automatisch geactiveerd. (Beveiligen = contact uitzetten, linker voorportier openen en sluiten, auto via slotcilinder of via radiografische afstandsbediening vergrendelen).

Via de codeergegevens is vastgelegd of het inschakelen en uitschakelen van de DWA alleen via de radiografische afstandsbediening of via de radiografische afstandsbediening én de slotcilinder mogelijk is.

Als de DWA alleen via de radiografische afstandsbediening te schakelen is, vindt een alarm plaats als de auto via het portierslot wordt ontgrendeld.

Na het inschakelen en een wachttijd van ca. 3 seconden begint de controle van de ingangen. De wachttijd maakt het mogelijk b.v. een portier te sluiten net nadat de DWA is ingeschakeld.

Als zich na het inschakelen één of meerdere ingangssignalen niet in de ruststand bevinden (b.v. portier staat open) knippert de status-LED gedurende 10 seconden. De schakelaar welke niet in de ruststand staat, wordt niet meegenomen in de bewaking.

Wanneer binnen 10 seconden na het op scherp zetten de diefstalbeveiligingsinstallatie opnieuw op scherp wordt gezet, dan worden de kantelsensor en de draadloze interieurbescherming (draadloze interieurbescherming vanaf 9/95) in de basismoduul afgeschakeld (speciale functie voor kipgarages of autoreistreinen).

De staat "DWA ingeschakeld of uitgeschakeld" is onafhankelijk van de spanning in de basismoduul opgeslagen. Het los- en vastmaken van de accukabels leidt niet tot het uitschakelen van de installatie.

Status-LED

Als optische terugmelding dient een LED die de staat van de DWA signaliseert.

DWA-LED

DWA-staat

Uit

Uitgeschakeld

Constant knipperen

Ingeschakeld

Knipperen gedurende 10 seconden, daarna constant branden

Ingang niet in ruststand

1 seconde branden, daarna constant branden

Nog een keer inschakelen (= overhellingssensor en radiografische interieurbeveiliging worden uitgeschakeld)

5 minuten knipperen, daarna constant branden

Inschakeling alarm

10 minuten constant branden, daarna uit

In geval van nood uitschakelen

10 seconden knipperen, daarna uit

Uitschakelen na alarm

Extra terugmeldingen

Via de codering kunnen extra terugmeldingen bij het inschakelen en uitschakelen gecodeerd zijn (afhankelijk van de exportuitvoering)

DWA-staat

Bevestiging waarschuwingsknipperlichten

Bevestiging claxon

Inschakelen

Eenmaal knipperen

1 kort claxonsignaal

Uitschakelen

Tweemaal knipperen

2 korte claxonsignalen

Draadloze interieurbescherming (FIS)

Vanaf 9/95 wordt in plaats van de ruitbeveiliging d.m.v. glasbreukregistratie een draadloze interieurbescherming (FIS) gemonteerd.

De draadloze interieurbescherming bewaakt het interieur van de auto met radiogolven in het ultrasone bereik. Als er in de auto iets beweegt, dan wijzigt de reflectie van de radiogolven. De radiografische interieurbeveiliging activeert het alarm.

De moduul voor de draadloze interieurbescherming is in de dakhemel ingebouwd. Het huis is voorzien van ribben, die de radiogolven een bepaalde richting geven. Hierdoor wordt bereikt dat het detectiebereik van de radiogolven tot het interieur begrensd is. Om dezelfde reden is de inbouwrichting van de moduul voorgeschreven.

De aanpassing aan de verschillende voertuigmodellen gebeurt door verschillende modellen van de moduul voor de draadloze interieurbescherming. De verschillende uitvoeringen kunnen aan de hand van het opschrift op het huis en het onderdeelnummer worden onderscheiden.

Bij het type E39 model touring zijn er twee draadloze interieurbeschermings-modules ingebouwd. De voorste moduul bewaakt de passagiersruimte, de achterste het laadruim. Beide modules zijn onder de dakhemel ingebouwd.

De moduul voor de radiografische interieurbeveiliging bevat de complete elektronica voor het systeem. Via een stroomdraad vanaf de basismoduul (stekker X253 pin 20) wordt de radiografische controle geactiveerd en gedeactiveerd (dezelfde stroomdraad activeert en deactiveert ook de overhellingssensor en de noodstroomsirene). De moduul voor de draadloze interieurbescherming meldt via een tweede kabel naar de basismoduul (stekker X253 pin 5 resp. pin 6 bij de achterste FIS-moduul in de E39 touring) terug, of de activering foutloos werd uitgevoerd. Via deze stroomdraad vindt ook de alarmmelding plaats. Bovendien is de moduul verbonden met klem 30 en klem 31.

Na het inschakelen van de alarminstallatie wordt de interieurbeveiliging na een vertraging van 30 seconden door de basismoduul geactiveerd. De radiografische interieurbeveiliging wordt bij de volgende toestanden niet geactiveerd, resp. gedeactiveerd:

De draadloze interieurbescherming wordt met een vertraging van 30 seconden weer geactiveerd, wanneer de afschakelvoorwaarde niet meer bestaat.

Om onder bepaalde voorwaarden (bijv. autoreistreinen of scheepstransporten) het gevaar van een ongewilde activering door de draadloze interieurbescherming uit te sluiten kan de draadloze bewaking bij een op scherp staande DWA in de basismoduul worden afgeschakeld, door de DWA binnen 10 seconden een tweede keer op scherp te zetten (vergrendel het voertuig twee maal met de slotcilinder of de afstandsbediening). Bovendien wordt daarbij ook de overhellingssensor uitgeschakeld. De status-LED geeft door een even gaan branden aan dat de uitschakeling werd uitgevoerd.

Kofferdeksel/achterklep/achterruit open

Staat het alarmsysteem op scherp en wordt het kofferdeksel/de achterklep of de achterruit (E39 touring) geopend, dan worden de signalen van het kofferdeksel-/achterklep-/achterruitcontact, van de radiografische interieurbeveiliging en van de hellingshoekzenders in de regeleenheid genegeerd. Een verandering van signaalsterkte doet in dat geval het alarm niet afgaan.

30 seconden nadat het kofferdeksel/de achterklep of de achterruit is gesloten, worden de genegeerde signalen weer geëvalueerd.

Inschakeling alarm

Het alarm wordt ingeschakeld door de basismoduul. Als akoestische signaalgever dient:

In het geval van alarm wordt de akoestische signaalgever gedurende 30 seconden aangestuurd. Met het uitschakelen van de DWA wordt het alarm direct afgebroken.

Door codering (afhankelijk van de exportuitvoering) kan de signaalgever gecodeerd worden op een constante toon of een intervaltoon.

Tegelijkertijd met het akoestisch alarm, wordt er ca. 5 minuten lang een optisch alarm in werking gesteld. De inschakeling van de lichten wordt aangestuurd door de lichtmoduul. De basismoduul geeft via de K-bus en de I-bus aan de lichtmoduul door welke lichten moeten worden ingeschakeld.

In de basismoduul is afhankelijk van de exportuitvoering gecodeerd welke lichten bij optisch alarm moeten worden aangestuurd.

Noodstroomsirene

Vanaf 9/95 is er in plaats van de alarmhoorn een noodstroomsirene gemonteerd.

In tegenstelling tot de alarmclaxon is in de noodstroomsirene een elektronicadeel en een batterij geïntegreerd. De noodstroomsirene kan zo onafhankelijk van het boordnet geactiveerd worden.

De noodstroomsirene wordt door de basismoduul via een stroomdraad (stekker X253 pin 20) ingeschakeld en uitgeschakeld (dezelfde stroomdraad activeert en deactiveert ook de overhellingssensor en de radiografische interieurbeveiliging). Het inschakelen van het alarm wordt via een andere stroomdraad vanaf de basismoduul aan de noodstroomsirene meegedeeld (zelfde stroomdraad als bij de alarmclaxon stekker X254, pin 17). Bij een op scherp gestelde noodstroomsirene kan het alarm echter pas worden ingeschakeld als de sirene losgekoppeld wordt van het boordnet of als de accu van de auto wordt losgekoppeld van het boordnet.

Voor de noodstroomsirene wordt onderscheid gemaakt tussen twee basisvarianten voor US en ECE. De ECE-variant kan zowel met constante toon als ook met een intervaltoon worden gebruikt. De codering van de werking wordt automatische verzorgd door de basismoduul. Bij de inschakeling van het alarm deelt de basismoduul de noodstroomsirene de codering mee. Deze wordt in de sirene opgeslagen zodat ook bij het zelf inschakelen van de sirene de voorgeschreven werking behouden blijft. Als de basismoduul wordt omgecodeerd, wordt bij het eerstvolgende alarm ook de in de sirene opgeslagen werking gewijzigd.

In geval van nood uitschakelen

Bij het uitvallen van de radiografische afstandsbediening of de centrale vergrendeling kan het gebeuren dat de DWA niet meer kan worden uitgeschakeld. In dit geval moet de DWA via noodschakeling worden uitgeschakeld waarbij echter het alarm wordt ingeschakeld.

Procedure:

Als tijdens de wachttijd een portier wordt geopend of de contactslotstand wordt gewijzigd, dan wordt de nooduitschakeling afgebroken.

De nooduitschakeling wordt weer gestart als na het sluiten van het portier het contactslot vanuit stand "0" in stand "1" wordt geplaatst.

Antiwegrijbeveiliging en startblokkering (zonder EWS)

Bij auto's zonder EWS (elektronische anti-wegrijbeveiliging) vindt de anti-wegrijbeveiliging en een startblokkering plaats bij een beveiligde auto via de basismoduul.

De anti-wegrijbeveilging is een stroomdraad vanaf de basismoduul naar de regeleenheid van de DME. Bij een beveiligde auto is de DME gedeeltelijk gedeactiveerd.

Een tweede stroomdraad loopt vanaf de basismoduul naar het startblokkeerrelais. Via dit relais wordt klem 50 van het contactslot naar de startmotor geschakeld. Het starten van de motor is alleen mogelijk als de beveiliging is uitgeschakeld, het alarm is uitgeschakeld en klem 15 is ingeschakeld.

Vanaf 1/95 neemt het EWS-systeem de genoemde functies over.

Spiegelfuncties

Spiegelverstelling

De elektrische verstelling van de spiegel vindt plaats via de periferiemoduul van het linker- en rechter voorportier. De spiegelschakelaar bevindt zich in het centrale schakelaarblok van het linker voorportier.

Een verstelling van de schakelaar wordt via de P-bus van het schakelaarblok doorgegeven aan het periferiemoduul in het portier. De portiermoduul stuurt via halfgeleiders de verstelmotoren in de spiegel aan.

Voor de horizontale en verticale verstelling is steeds een elektromotor in het spiegelhuis geplaatst.

Spiegelmemory

Als in de auto een stoel-/stuurkolommemory is gemonteerd, dan worden ook de spiegelstanden geregistreerd en in het geheugen opgeslagen.

De stoel-/stuurkolommemory is voorzien van een eigen periferiemoduul (eigen diagnoseprogramma), welke via de P-bus met de basismoduul van de ZKE is verbonden. De posities voor de stoel- en stuurkolom worden in deze periferiemoduul geregistreerd en opgeslagen.

Parallel daaraan worden de spiegelstanden in het geheugen van de periferiemodulen van de portieren (portiermodulen) opgeslagen.

De registratie van de spiegelstanden wordt verzorgd door een potentiometer welke in de spiegelaandrijving is gemonteerd.

De bediening van de memory wordt verzorgd door de memoryschakelaar welke via vier stroomdraden met de periferiemoduul van het linker voorportier is verbonden. De beweging van de toets wordt via de P-bus overgebracht naar de basismoduul.

Het in het geheugen opslaan van de spiegel-, stoel- en stuurkolomstanden vindt plaats vanaf klem R. Na het indrukken van de rode memorytoets brandt deze maximaal 7 seconden. Als gedurende deze tijd één van de geheugentoetsen (1, 2 of 3) wordt ingedrukt, worden de actuele posities op de gekozen geheugenplaats in het geheugen opgeslagen.

Het oproepen van een in het geheugen opgeslagen positie is op elk moment mogelijk. 16 minuten na het uitschakelen van de ontsteking vindt echter een deactivering van de functies plaats tot de klem R weer ingeschakeld wordt of tot er op een moduulingang een signaalwissel plaatsvindt (b.v. openen van een portier)

Het oproepen van de standen vindt plaats als de gewenste geheugentoets (1, 2 of 3) zo lang ingedrukt wordt, tot alle verstellingen zijn uitgevoerd. Bovendien is het mogelijk een automatische procedure te starten, als de toets even wordt aangetipt. Deze "tiptoetsstand" is mogelijk als:

Spiegelverwarming

De spiegelverwarming wordt aangestuurd door de periferiemodulen in de portieren. De verwarming is vanaf klem 15 (contactslotstand 2) actief. De inschakeltijd is afhankelijk van de buitentemperatuur.

De basismoduul ontvangt via de K-bus van de IKE de buitentemperatuur en bepaalt de tijdsduur voor de verwarming. Deze tijd wordt doorgegeven aan de periferiemoduul en daar uitgevoerd. Bij een buitentemperatuur hoger dan 25 o C vindt geen verwarming plaats, bij een buitentemperatuur lager dan -10 o C is de verwarming constant ingeschakeld.

Spiegel inklappen

Met de elektromotorische aandrijving voor het inklappen van de buitenspiegel (optie) kunnen de beide buitenspiegels tegen de rijrichting in worden ingeklapt.

De toets voor het inklappen bevindt zich in het schakelaarblok in het linker voorportier. Het signaal van de toets wordt via de P-bus doorgegeven aan de periferiemoduul in de portieren. Al naar gelang de stand van de spiegel wordt deze aansluitend in- of uitgeklapt.

Wanneer er een spiegel met de hand of door een stoot mechanisch wordt ingeklapt dan wordt deze spiegel mechanisch van het inklap-aandrijfmechanisme ontkoppeld. In de spiegel is een microschakelaar ingebouwd, die deze ontkoppeling registreert en een massasignaal naar de betreffende periferiemodule stuurt.

Wanneer een spiegel, die mechanisch is ontkoppeld, door het indrukken van de schakelaar wordt aangestuurd, dan beweegt de inklapmotor de spiegel zo lang in de richting inklappen, tot de microschakelaar een inklikken vaststelt. De maximale inschakeltijd van de elektromotor bedraagt hierbij 15 seconden.

Daar de spiegelinklapmotoren gelijktijdig aangedreven worden, is een thermische overbelasting bij een zeer frequent gebruik mogelijk. Om dit te voorkomen is een herhalingsblokkering gemonteerd welke de inklapelektromotoren na 6 inschakelingen binnen 1 minuut gedurende 3 minuten blokkeert.

Servotronic

De servotronic is een snelheidsafhankelijke regeling van de stuurbekrachtiging.

De servotronic is geïntegreerd in de basismoduul. Voor het evalueren van de rijsnelheid is het snelheidsmeter-A-signaal (stroomdraad) van de IKE aangesloten op de basismoduul. Voor het registreren van een storing wordt naast het snelheidsmeter-A-signaal ook de snelheidswaarde via de K-bus vanaf de IKE overgedragen op de basismoduul.

Afhankelijk van de rijsnelheid wordt in de basismoduul de stroomsterkte voor de elektrohydraulische koppelomvormer geregeld. Des te hoger de snelheid is, des te lager is doorstroming van de koppelomvormer.