Centrale vergrendeling (ZV)

Het centraal-vergrendelingssysteem maakt het vergrendelen, sperren en ontgrendelen van de portieren en van de tankdopklep mogelijk vanaf centrale bedieningsplaatsen en via de afstandsbediening. De besturing van het centraal-vergrendelingssysteem vindt plaats via de basismoduul voor de centrale carrosserie-elektronica (ZKE III)

Beschrijving

Bediening

Het schakelen van de centrale vergrendeling is via de volgende bedieningsplaatsen mogelijk:

Toets voor centrale vergrendeling (center-locktoets)

Via de ZV-toets in de auto (center-locktoets) kan de auto centraal vergrendeld en ontgrendeld worden.

Een vergrendeld portier kan van binnenuit door het tweemaal trekken aan de portiergreep ontgrendeld en geopend worden.

Ter voorkoming van een onbedoelde vergrendeling (opsluiten) is de centrale-vergrendelingtoets buiten werking als:

Een beveiligde auto (beveiliging na contact uit, bestuurdersportier openen/sluiten en vergrendeling via portierslot of radiografische afstandsbediening) kan niet via de centrale-vergrendelingstoets worden geopend.

Slotcilinder van linker- of rechter voorportier

Via de slotcilinder in de voorportieren worden twee microschakelaars (slotcontacten) geschakeld. Deze beide contacten schakelen B+ aan de portiermoduul van het betreffende portier en signaliseren ”Vergrendelen/beveiligen” en ”Ontgrendelen”.

Bij de montage van de radiografische afstandsbediening vervalt de slotcilinder in het rechter voorportier.

Opmerking: Bij de serie E38 zijn tot 9/95 de ”portiermodulen van het linker voorportier” en het ”schakelaarblok voor de bediening van spiegels en elektrische bediende ruiten” twee aparte regeleenheden. Vanaf 9/95 is de portiermoduul van het bestuurdersportier in het schakelaarblok geïntegreerd.

Slotcilinder van het kofferdeksel

Tot september 1999 kan het centraal-vergrendelingssysteem via het achterklepslot worden bediend.

Via de slotcilinder van de kofferdeksel worden twee microschakelaars (= slotcontacten) geschakeld. Deze beide contacten schakelen B+ aan de basismoduul en signaliseren ”Vergrendelen/beveiligen” en ”Ontgrendelen”.

Als de contactsleutel vanuit de stand ”Vergrendelen/beveiligen” ca. 90o verdraaid wordt en uit het slot wordt getrokken (sleuf van de slotcilinder staat horizontaal) blijft het kofferdeksel vergrendeld, ook als de centrale vergrendeling via een andere plaats werd ontgrendeld (”hotel- of werkplaatsstand”).

Opmerking: bij de serie E39 touring heeft de achterklep geen slotcilinder.

Vanaf september 1999 is op het achterklepslot alleen nog een microschakelaar gemonteerd die via een leiding naar de basismoduul de slotstanden ”Ontgrendelen” en ”Hotel- of werkplaatsstand” signaleert. Deze signalering is noodzakelijk opdat bij een geactiveerde diefstalbeveiligingsinstallatie geen inschakeling van het alarm plaatsvindt, als de achterklep met de contactsleutel ontgrendeld wordt en opdat in de ”Hotel- en werkplaatsstand” een elektrische opening van de achterklep via afstandsbediening of druktoets wordt verhinderd.

Vergrendelen en beveiligen

Bij alle portieren moeten twee verschillende centrale-vergrendelingsstaten worden onderscheiden:

Bij het vergrendelen wordt de vergrendelingsknop naar beneden getrokken. Het portier kan van buiten via de portierhandgreep niet meer worden geopend. Van binnenuit kan het portier worden geopend, als er tweemaal aan de binnenste portiergreep wordt getrokken.

Als de auto bij een geopend linker voorportier wordt vergrendeld, blijft het linker voorportier ontgrendeld.

Een vergrendelde auto kan via de centrale-vergrendelingstoets van binnenuit worden ontgrendeld.

Bij het beveiligen wordt het draaiklinkslot intern ontkoppeld van het openingsmechanisme. Het portier kan noch vanaf de buitenzijde noch vanaf de binnenzijde worden geopend. De centrale-vergrendelingstoets heeft nu geen functie.

De auto wordt bij het inschakelen van de centrale vergrendeling via de slotcilinder of via de radiografische afstandsbediening automatisch vergrendeld en beveiligd als het contactslot in stand 0 staat (klem R en 15 uitgeschakeld) en na het uitschakelen van klem R het linker voorportier minstens eenmaal geopend en gesloten werd.

Motoren centrale vergrendeling

De aandrijvingen voor de centrale vergrendelingen worden door de betreffende portiermodulen in de portieren via transistoren aangestuurd. De aandrijving van de achterportieren en de tankdopklep worden via relais in de basismoduul aangestuurd.

De aandrijving van de centrale vergrendeling bestaat uit een elektromotor en een geïntegreerde microschakelaar (= positieschakelaar). De draaiende beweging wordt via een overbrengingsmechanisme overgebracht op het mechaniek van de slotschoot.

Na het activeren van de centrale vergrendeling wordt de elektromotor zo lang ingeschakeld tot de positieschakelaar in de aandrijving de stand ”Vergrendeld” bereikt. Als de portieren beveiligd worden, wordt aansluitend hierop de elektromotor opnieuw aangestuurd en wordt het overbrengingsmechanisme door de stand ”Vergrendeld” in de eindstand ”Beveiligen” geplaatst.

Herhalingsblokkering

Daar alle elektromotoren in de centrale-vergrendelingsaandrijvingen tegelijk worden ingeschakeld (in de stand "Beveiligen"), moet een overbelasting door het te vaak inschakelen worden voorkomen. Om deze reden wordt de centrale vergrendeling bij 32 inschakelingen binnen 2 minuten door een herhalingsblokkering zo geblokkeerd dat slechts om de 4 seconden een functie kan worden uitgevoerd.

De herhaalblokkering wordt na 3 minuten gewist.

Automatisch ontgrendelen bij ongevallen

Uit veiligheidsoverwegingen wordt de centrale vergrendeling ontgrendeld, wanneer de basismoduul een aanrijding (crash) vaststelt. Het vaststellen van de aanrijding gebeurt:

Bovendien worden naast het ontgrendelen ook de waarschuwingsknipperlichtinstallatie en de interieurverlichting ingeschakeld.

De crash-registratie is afgeschakeld, wanneer het contactslot in stand 0 staat of de centrale vergrendeling in de stand ”beveiligd” staat.

Mechanische a-synchroniciteit

Als een elektrisch vergrendeld portier via de portiergreep aan de binnenzijde mechanisch wordt ontgrendeld (tweemaal aan de portierhandgreep trekken) wordt het portiermechanisme ontkoppeld van de aandrijving voor de centrale vergrendeling. Het slotmechanisme en de aandrijving voor de centrale vergrendeling wijzen een tegengestelde staat aan, ze zijn asynchroon.

De basismoduul registreert de asynchrone staat door het signaal van het portiercontact die het openen van het portier aangeeft.

Bij de eerstvolgende keer elektrisch vergrendelen van de centrale vergrendeling wordt het portier automatisch weer gesynchroniseerd, als hij na het vergrendelen eerst ontgrendeld en daarna opnieuw weer vergrendeld werd.

Selectieve ontgrendeling

In verschillende exportuitvoeringen (b.v.: USA) is in de basismoduul de ”selectieve ontgrendeling” gecodeerd. Bij deze instelling wordt bij de eerste ontgrendelingsprocedure via een slotcontact of via de radiografische afstandsbediening als eerste slechts het linker voorportier ontgrendeld. De overige portieren worden vanuit de stand ”Beveiligd” in de stand ”Vergrendeld” geplaatst zodat zij alleen via de portierhandgreep, binnen kunnen worden geopend.

Pas nadat de auto voor de tweede maal werd ontgrendeld, worden alle portieren ontgrendeld.