Alarminstallatie (DWA)

 

De DWA bewaakt de portieren en motorkap/kofferdeksel alsmede het contactslot, het overhellen en het interieur.

Ingeval van een alarm wordt een akoestisch en optisch alarm ingeschakeld.

De aansturing van de DWA wordt verzorgd door de basismoduul.

Bediening

De alarminstallatie wordt met het beveiligen van de auto automatisch geactiveerd. (Beveiligen = contact uitzetten, linker voorportier openen en sluiten, auto via slotcilinder of via radiografische afstandsbediening vergrendelen).

Via de codeergegevens is vastgelegd of het inschakelen en uitschakelen van de DWA alleen via de radiografische afstandsbediening of via de radiografische afstandsbediening én de slotcilinder mogelijk is.

Als de DWA alleen via de radiografische afstandsbediening te schakelen is, vindt een alarm plaats als de auto via het portierslot wordt ontgrendeld.

Na het inschakelen en een wachttijd van ca. 3 seconden begint de controle van de ingangen. De wachttijd maakt het mogelijk b.v. een portier te sluiten net nadat de DWA is ingeschakeld.

Als zich na het inschakelen één of meerdere ingangssignalen niet in de ruststand bevinden (b.v. portier staat open) knippert de status-LED gedurende 10 seconden. De schakelaar die niet in de ruststand staat, wordt niet meegenomen in de bewaking.

Wanneer binnen 10 seconden na het op scherp zetten de diefstalbeveiligingsinstallatie opnieuw op scherp wordt gezet, dan worden de kantelsensor en de draadloze interieurbescherming (draadloze interieurbescherming vanaf 9/95) in de basismoduul afgeschakeld (speciale functie voor kipgarages of autoreistreinen).

De staat ”DWA ingeschakeld of uitgeschakeld” is onafhankelijk van de spanning in de basismoduul opgeslagen. Het los- en vastmaken van de accukabels leidt niet tot het uitschakelen van de installatie.

Status-LED

Als optische terugmelding dient een LED die de staat van de DWA signaliseert.

DWA-LED

DWA-staat

OPEN

Uitgeschakeld

Constant knipperen

Geactiveerd

Knipperen gedurende 10 seconden, daarna constant branden

Ingang niet in ruststand

1 seconde branden, daarna constant branden

Nog een keer inschakelen (= overhellingssensor en draadloze interieurbescherming worden uitgeschakeld)

5 minuten knipperen, daarna constant branden

Inschakeling alarm

10 minuten constant branden, daarna uit

Nooduitschakeling

10 seconden knipperen, daarna uit

Uitschakelen na alarm

Extra terugmeldingen

Via de codering kunnen extra terugmeldingen bij het inschakelen en uitschakelen gecodeerd zijn (afhankelijk van de exportuitvoering)

DWA-staat

Bevestiging waarschuwingsknipperlichten

Bevestiging claxon

Inschakelen

Eenmaal knipperen

1 kort geluidssignaal

Uitschakelen

Tweemaal knipperen

2 korte geluidssignalen

Draadloze interieurbescherming (FIS) vanaf 9/95 tot 9/98, E39 touring tot 3/98

Vanaf 9/95 tot 9/98 (E39 touring tot 3/98) wordt in plaats van de ruitbeveiliging via glasbreukherkenning een draadloze interieurbescherming (FIS) gemonteerd.

De draadloze interieurbescherming bewaakt het interieur van de auto met radiogolven in het ultrasone bereik. Als er in de auto iets beweegt, dan wijzigt de reflectie van de radiogolven. De draadloze interieurbescherming activeert het alarm.

De moduul voor de draadloze interieurbescherming is in de dakhemel ingebouwd. Het huis is voorzien van ribben, die de radiogolven een bepaalde richting geven. Hierdoor wordt bereikt dat het detectiebereik van de radiogolven tot het interieur begrensd is. Om dezelfde reden is de inbouwrichting van de moduul voorgeschreven.

De aanpassing aan de verschillende modellenseries gebeurt door verschillende modellen van de moduul voor de draadloze interieurbescherming. De verschillende uitvoeringen kunnen aan de hand van het opschrift op het huis en het onderdeelnummer worden onderscheiden.

Bij het type E39 model touring zijn er twee draadloze interieurbeschermings-modulen ingebouwd. De voorste moduul bewaakt de passagiersruimte, de achterste het laadruim. Beide modulen zijn onder de dakhemel ingebouwd.

Na het inschakelen van de alarminstallatie wordt de interieurbeveiliging na een vertraging van 30 seconden door de basismoduul geactiveerd. De draadloze interieurbescherming wordt bij de volgende toestanden niet geactiveerd, resp. gedeactiveerd:

De draadloze interieurbescherming wordt met een vertraging van 30 seconden weer geactiveerd, wanneer de afschakelvoorwaarde niet meer bestaat.

Om onder bepaalde voorwaarden (bijv. autoreistreinen of scheepstransporten) het gevaar van een ongewilde activering door de draadloze interieurbescherming uit te sluiten kan de draadloze bewaking bij een op scherp staande DWA in de basismoduul worden afgeschakeld, door de DWA binnen 10 seconden een tweede keer op scherp te zetten (vergrendel de auto twee maal met de slotcilinder of de afstandsbediening). Bovendien wordt daarbij ook de overhellingssensor uitgeschakeld. De status-LED geeft door een even gaan branden aan dat de uitschakeling werd uitgevoerd.

Ultrasoon-interieurbeveiliging (USIS) vanaf 9/98, E39 touring vanaf 3/98

Vanaf 9/98 (E39 touring 3/98) wordt in plaats van de draadloze interieurbescherming een ultrasone interieurbeveiliging gemonteerd. De controle van het interieur vindt plaats via geluidsgolven.

De ultrasone moduul (montageplaats als bij de radiografische zendmoduul) controleert via twee ultrasone sensorparen (ontvanger en zender) het interieur. Bewegingen in het interieur worden herkend via de wijziging van de geluidsreflectie (echo).

Kofferdeksel/achterklep/achterruit open

Staat het alarmsysteem op scherp en wordt het kofferdeksel/de achterklep of de achterruit (E39 touring) geopend, dan worden de signalen van het kofferdeksel-/achterklep-/achterruitcontact, van de draadloze interieurbescherming en van de hellingshoekzenders in de regeleenheid genegeerd. Een verandering van signaalsterkte doet in dat geval het alarm niet afgaan.

Op dezelfde wijze heeft het openen (ontgrendelen) van de achterklep met de contactsleutel geen inschakeling van het alarm tot gevolg.

30 seconden nadat het kofferdeksel/de achterklep of de achterruit is gesloten, worden de genegeerde signalen weer geëvalueerd.

Inschakeling alarm

Het alarm wordt ingeschakeld door de basismoduul. Als akoestische signaalgever dient:

In het geval van alarm wordt de akoestische signaalgever gedurende 30 seconden aangestuurd. Met het uitschakelen van de DWA wordt het alarm direct afgebroken.

Door codering (afhankelijk van de exportuitvoering) kan de signaalgever gecodeerd worden op een constante toon of een intervaltoon.

Tegelijkertijd met het akoestisch alarm, wordt er ca. 5 minuten lang een optisch alarm in werking gesteld. De inschakeling van de lichten wordt aangestuurd door de lichtmoduul. De basismoduul geeft via de K-bus en de I-bus aan de lichtmoduul door welke lichten moeten worden ingeschakeld.

In de basismoduul is afhankelijk van de exportuitvoering gecodeerd welke lichten bij optisch alarm moeten worden aangestuurd.

Noodstroomsirene

Vanaf 9/95 is er in plaats van de alarmhoorn een noodstroomsirene gemonteerd.

In tegenstelling tot de alarmclaxon is in de noodstroomsirene een elektronicadeel en een batterij geïntegreerd. De noodstroomsirene kan zo onafhankelijk van het boordnet geactiveerd worden.

De noodstroomsirene wordt door de basismoduul via een stroomdraad (stekker X253 pin 20) ingeschakeld en uitgeschakeld (dezelfde stroomdraad activeert en deactiveert ook de overhellingssensor en de radiografische interieurbeveiliging). Het inschakelen van het alarm wordt via een andere stroomdraad vanaf de basismoduul aan de noodstroomsirene meegedeeld (zelfde stroomdraad als bij de alarmclaxon stekker X254, pin 17). Bij een op scherp gestelde noodstroomsirene kan het alarm echter pas worden ingeschakeld als de sirene losgekoppeld wordt van het boordnet of als de accu van de auto wordt losgekoppeld van het boordnet.

Voor de noodstroomsirene wordt onderscheid gemaakt tussen twee basisvarianten voor US en ECE. De ECE-variant kan zowel met constante toon als ook met een intervaltoon worden gebruikt. De codering van de werking wordt automatische verzorgd door de basismoduul. Bij de inschakeling van het alarm deelt de basismoduul de noodstroomsirene de codering mee. Deze wordt in de sirene opgeslagen zodat ook bij het zelf inschakelen van de sirene de voorgeschreven werking behouden blijft. Als de basismoduul wordt omgecodeerd, wordt bij het eerstvolgende alarm ook de in de sirene opgeslagen werking gewijzigd.

Nooduitschakeling

Bij het uitvallen van de radiografische afstandsbediening of de centrale vergrendeling kan het gebeuren dat de DWA niet meer kan worden uitgeschakeld. In dit geval moet de DWA via noodschakeling worden uitgeschakeld waarbij echter het alarm wordt ingeschakeld.

Procedure:

Als tijdens de wachttijd een portier wordt geopend of de contactslotstand wordt gewijzigd, dan wordt de nooduitschakeling afgebroken.

De nooduitschakeling wordt weer gestart als na het sluiten van het portier het contactslot vanuit stand ”0” in stand ”1” wordt geplaatst.

Antiwegrijbeveiliging en startblokkering (zonder EWS)

Bij auto's zonder EWS (elektronische anti-wegrijbeveiliging) vindt de anti-wegrijbeveiliging en een startblokkering plaats bij een beveiligde auto via de basismoduul.

De anti-wegrijbeveilging is een stroomdraad vanaf de basismoduul naar de regeleenheid van de DME. Bij een beveiligde auto is de DME gedeeltelijk gedeactiveerd.

Een tweede stroomdraad loopt vanaf de basismoduul naar het startblokkeerrelais. Via dit relais wordt klem 50 van het contactslot naar de startmotor geschakeld. Het starten van de motor is alleen mogelijk als de beveiliging is uitgeschakeld, het alarm is uitgeschakeld en klem 15 is ingeschakeld.

Vanaf 1/95 neemt het EWS-systeem de genoemde functies over.