De gasklep is onderdeel van het lucht-aanzuigsysteem van de motor. Hij reguleert de voor de verbranding van de brandstof benodigde hoeveelheid lucht.
Bij de EMLIIIS wordt het openen en sluiten van de 2 kleppen voor de 2 cilinderbanken niet zoals bij conventionele systemen d.m.v. een bowdenkabel, maar via stelmotoren verricht.
Voor het aansturen van de gaskleppen worden stapmotoren toegepast, die in tegenstelling tot de bij de huidige EML toegaste gelijkstroommotoren geen overbrenging nodig hebben, en daarmee een betere dynamica bezitten.
Er zijn potentiometers direct met de kleppen verbonden, die voortdurend de momentele positie van de kleppen aan de EMLIIIS-regeleenheid terugmelden.
Omdat het motorvermogen via de stand van de gaskleppen direct wordt beÏnvloed, zijn om redenen van veiligheid zowel de stapmotoren per gasklep 2-voudig gemonteerd, alsmede ook de potentiometers voor het terugmelden van de positie 2-voudig ingebouwd.
Elke gasklep wordt d.m.v. 2 op dezelfde aandrijfas gemonteerde stapmotoren tegelijkertijd aangedreven, waarbij er één door computer MC1 en de andere door computer MC2 wordt aangestuurd, zo dat de functie van beide gaskleppen bij uitval van een computer ook door de andere computer alleen kan worden staande gehouden.
Elke stapmotor bestaat uit een sinuswikkeling en een cosinuswikkeling, die telkens via afgeschermde, separate voedingskabels door een eigen stapmotor-IC worden aangestuurd. Wanneer er een stapmotor-IC uitvalt, dan wordt de functie door de andere stapmotor-IC overgenomen.
Wanneer er door een storing in een gasklep ondanks de ingebouwde redundantie geen onberispelijke werking van de klep meer kan worden gegarandeerd, dan wordt deze gasklep en dus ook de bijbehorende cilinderbank ervan uitgeschakeld. Het doorrijden met de overgebleven cilinderbank is beperkt mogelijk.
Elke gasklep beschikt over 2 onafhankelijke potentiometers voor het terugmelden van de momentele stand van de klep aan de EMLIIIS-regeleenheid. De 2 potentiometers worden met 2 van elkaar ontkoppelde spanningsverzorgingen gevoed zodat bij uitval van een spanningsverzorging of van een potentiometer de andere potentiometer nog steeds de correcte terugmelding van de stand kan uitvoeren.
In het kader van de zelfdiagnose worden er via een veelvoud van tests precieze controles van de gaskleppen verricht: