Controlelampen

 

ABS/ASC-systeemstoringen, resp. systeemstaten worden op het combi-instrument m.b.v. de ABS-veiligheidslamp en de multifunctionele controlelamp weergegeven.

Telkens met het inschakelen van het contact wordt het ABS/ASC-systeem automatisch ingeschakeld en bedrijfsklaar. Als het gehele systeem storingvrij is, dooft na ca. 2 seconden zowel de ABS-veiligheidslamp als ook de multifunctionele controlelamp (gloeilampencheck).

Als de veiligheidsschakeling in het deelsysteem ABS een storing registreert, dan wordt het totale systeem, dus ABS en ASC, uitgeschakeld (ABS-veiligheidslamp en multifunctionele controlelamp brandt). Komt de storing bij de volgende herstart niet meer voor, dan gaan beide lampen na de lampencheck uit.

Als de veiligheidsschakeling in het deelsysteem ASC een storing registreert, wordt afhankelijk van het type storing of het totale systeem of het deelsysteem ASC uitgeschakeld (ABS-veiligheidslamp en/of multifunctionele lamp brandt).

Onder bijzondere rijomstandigheden (b.v. wegrijden in diepe sneeuw) kan het deelsysteem ASC met de ASC-passieftoets uitgeschakeld worden. Dit wordt aangegeven door een constant brandende multifunctionele lamp.

Als de multifunctionele lamp tijdens het rijden knippert (frequentie ca. 3 Hz), wordt de bestuurder op een ASC-regeling geattendeerd.

Opmerking

Tijdens de diagnose (communicatie met het diagnose- en informatiesysteem) branden de ABS-veiligheidslamp en de multifunctionele lamp constant.