De belangrijkste interfaces van de ABS/ASC-regeleenheid zijn de gasklep voor de digitale motorelektronica (DME) en voor de adaptieve transmissieregeling (AGS).
De data-uitwisseling tussen DDE, AGS en ABS/ASC vindt niet plaats zoals tot nu toe gebruikelijk d.m.v. een aantal enkele draden, maar via een serieel bussysteem, de zogenaamde CAN-bus (controller area network). Deze bestaat uit twee verbindingskabels (CAN_L en CAN_H) en een afscherming (CAN_S) om ze tegen externe stoorsignalen te beschermen.
In dit bussysteem hebben alle deelnemers gelijke rechten, d.w.z. elke regeleenheid kan zowel zenden als ook ontvangen. Bij uitval van een deelnemer staat de bus voor de overige deelnemers ook verder ter beschikking.
Opmerking
Alle aan het bussysteem aangesloten regeleenheden moeten dezelfde busindex hebben. Deze wordt in het diagnoseprogramma op de eerste pagina van de regeleenheden-identificatie aangegeven.
De ABS/ASC-regeleenheid reduceert of verhoogt het koppel op de aangedreven as als de voorgasklep overeenkomstig gesloten of geopend wordt. Deze ingreep is de eerste echte verhoudingsgewijs langzame maatregel voor het reduceren van het aandrijfkoppel bij ASC-regeling.
De volgende motorbeÏnvloeding door de digitale motorelektronica kunnen door de ABS/ASC-regeleenheid worden geactiveerd:
ingreep |
uitwerking |
---|---|
Contacthoekverstelling naar "Laat" |
Snelle, maar soepele reducering van het aandrijfmoment |
Ontstekings-/inspuitings-afschakeling |
Snelle vermindering van het aandrijfmoment |
verhoging van het stationair toerental |
reducering van het motorkoppel bij auto's met versnellingsbak |
Auto's met een adaptieve transmissieregeling (AGS) kunnen tijdens een ASC-regeling en wel hoofdzakelijk op rijbanen met sneeuw en ijs vanaf de ABS/ASC-regeleenheid een signaal ontvangen dat eventuele schakelingen en zodoende een verhoging van het koppel op de aangedreven as voorkomt.