Buitentemperatuursensor (codeerafhankelijk) Het instrumentenpaneel ontvangt via de buitentemperatuursensor (NTC-weerstand) de actuele buitentemperatuur. De buitentemperatuursensor is met een eigen massa (analoge massa) en een sensorkabel (analoge plus) met het instrumentenpaneel verbonden. De buitentemperatuur wordt alleen aangegeven als een stuurkolomschakelaar met een boordcomputer-functietoets is gemonteerd.
De informatie ”buitentemperatuur” wordt door het instrumentenpaneel naar de carrosseriebus (K-bus) gestuurd. De buitentemperatuursensor wordt bij stand ”0” van het contactslot binnen enkele minuten door het instrumentenpaneel ingelezen. Hiervoor wordt het instrumentenpaneel even actief, stelt de informatie ter beschikking en schakelt daarna weer uit.
Buitentemperatuurwaarschuwing (codeerafhankelijk) Als de buitentemperatuur tijdens het rijden beneden + 3 oC komt, wordt afhankelijk van de codering een waarschuwingssignaal (codeerafhankelijk via een gong of een sensor akoestisch signaal) geactiveerd en het display gaat van de momentele weergave over op de buitentemperatuuraanduiding, waarbij de betreffende waarde gedurende 8 seconden knippert. Als de buitentemperatuuraanduiding bij een geactiveerde buitentemperatuurwaarschuwing weer wordt geactiveerd via de boordcomputer-functietoets aan de stuurkolomschakelaar, begint de aanduiding weer te knipperen, echter zonder akoestisch waarschuwingssignaal. Als de buitentemperatuur tijdens het rijden boven + 3 oC stijgt, verschijnt de buitentemperatuuraanduiding zonder te knipperen. Een buitentemperatuurwaarschuwing wordt pas na een overschrijding van + 6 oC en een nieuwe overschrijding van + 3 oC geactiveerd.
Buitentemperatuuraanduiding (codeerafhankelijk) De weergave (oC / oF) wordt in de codeergegevens vastgelegd. Het is echter mogelijk, door het indrukken van de rechter schakelaar in het instrumentenpaneel terwijl de buitentemperatuur wordt weergegeven, de weergave-eenheid van oC in oF en van oF in oC te wijzigen. De ingestelde weergave-eenheid blijft behouden zolang er spanning staat op het instrumentenpaneel en er geen reset wordt uitgevoerd.
Het meterbereik loopt van 40 oC tot +50 oC. Om een foutieve weergave van de buitentemperatuur onder invloed van de motorwarmte en andere door de omgeving veroorzaakte invloeden te voorkomen, wordt een toenemende buitentemperatuuraflezing gedempt. Een dalende buitentemperatuur wordt niet gedempt.
De informatie ”buitentemperatuur” wordt door het instrumentenpaneel naar de carrosseriebus (K-bus) gestuurd. De buitentemperatuursensor wordt bij stand ”0” van het contactslot binnen enkele minuten door het instrumentenpaneel ingelezen. Hiervoor wordt het instrumentenpaneel even actief, stelt de informatie ter beschikking en schakelt daarna weer uit.