DSC-afstelfuncties

Na vervanging van bepaalde DSC-sensoren moet een sensorafstelling worden uitgevoerd. Bij de afstelling wordt het op de regeleenheid staande sensorsignaal door het toevoegen van een correctiewaarde (offsetwaarde) op een definitieve "0-waarde" gebracht. De betreffende offsetwaarde wordt in het geheugen van de regeleenheid opgeslagen. Voorwaarde is dat de auto zich in een gedefinieerde stand bevindt.

De volgende sensoren moeten worden afgesteld.

Als de dwarsversnellingssensor of een druksensor werd verwisseld, moet de betreffende afstelling worden uitgevoerd. Als de regeleenheid of de stuurhoeksensor werd vervangen, moet de functie "Afstelling alle sensoren" worden uitgevoerd.

De betreffende testschema's zijn via de "Functiekeuze servicefuncties onderstel - dynamische stabiliteitscontrole afstelfuncties bereikbaar.