Uitlaatgasrecirculatie-regeling DDE 3.0

Via de uitlaatgasrecirculatieklep wordt, afhankelijk van de bedrijfsstand, een bepaalde hoeveelheid uitlaatgas in het inlaatspruitstuk teruggeleid, om de uitstoot van schadelijke stoffen te laten dalen.

Componenten

Functie

Via slangen verbindt de drukomvormer de vacuümdoos met de vacuümvoorziening. Deze zorgt, afhankelijk van de aansturing, via de DDE-regeleenheid voor een variabele onderdruk op de vacuümdoos. De aansturing van de drukomvormer gebeurt via een bloksignaal met pulsverhoudingen (= variabele pulsbreedte) tussen 5 en 95 %.

Regeling

De hoeveelheid teruggeleid uitlaatgas beïnvloedt de hoeveelheid aangezogen verse lucht: Hoe meer uitlaatgas teruggeleid worden , hoe minder verse lucht wordt aangezogen. Omdat de hoeveelheid aangezogen verse lucht bij uitgeschakelde uitlaatgasrecirculatie voor elk bedrijfspunt bekend is, kan de reductie van de aangezogen hoeveelheid verse lucht door de uitlaatgasrecirculatie als maat voor de teruggeleide hoeveelheid uitlaatgas worden gebruikt. Voor de uitlaatgasrecirculatie-regeling wordt nu voor ieder bedrijfspunt een vereiste hoeveelheid verse lucht vastgelegd in een referentieveld met de volgende grootheden:

Een extra invloedsgrootheid is de actuele afstelling van de ijking van de uitlaatgasrecirculatie (servicefuncties)

Tijdens bedrijf wordt via de pulsverhouding in de drukomvormer de hoeveelheid teruggeleid uitlaatgas zo afgeregeld, dat de voor het bedrijfspunt vastgelegde vereiste hoeveelheid verse lucht aangezogen wordt. Stelt de regeleenheid een niet toelaatbare afwijking vast tussen de vereiste en de gemeten hoeveelheid verse lucht, dan wordt de storing 6, "Uitlaatgasrecirculatie-regeling (regelafwijking)" in het geheugen opgeslagen.

Voorwaarden voor uitlaatgasrecirculatie bij bedrijf:

Uitlaatgasrecirculatie wordt uitgeschakeld bij:

en bij het optreden van de volgende storingen: