.
De richtwaardebepaling voor de regeling inspuitbegin gebeurt voor ieder bedrijfspunt met de volgende grootheden:
Het inspuitbegin wordt in de brandstofinspuitpomp via de pulsklep van de spuitinstelling ingesteld. De naaldslagsensor op cilinder 4 meldt het werkelijk inspuitmoment naar de DDE-regeleenheid terug. De DDE-regeleenheid stuurt de pulsklep spuitinstelling zo aan, dat het verschil tussen richtwaarde en werkelijke waarde van het inspuitbegin zo gering mogelijk is. Is het verschil te groot (tolerantie afhankelijk van de Bedrijfsstand ongeveer +/- 2 °KW), dan wordt de storing 0A, "regeling inspuitbegin" opgeslagen. Tevens wordt de stand van de ventielregelaars gecontroleerd en in geval van storing de storing 48, "spuitinstelling-regeling" opgeslagen.
Als storing 0A of 48 is opgeslagen, wordt als gevolg hiervan de inspuithoeveelheid tot 25 mg/slag begrensd.
In plaats van de regeling inspuitbegin start een inspuitbeginaansturing met een vaste pulsverhouding bij: