Om het optimale rendement van de katalysatoren te handhaven, wordt voor de verbranding de ideale lucht-benzine-verhouding (lambda = 1) nagestreefd.
Bij de M52 met MS42 en de M54 met MS43 wordt een lambdaregeling met dubbele sondes toegepast. De lambdasondes (sprongsonden) zijn in het uitlaatspruitstuk aangebracht.
Bij de M43 en BMS46 is er slechts één bank. De lambdasondes (sprongsonden) zijn in een dubbele pijp aangebracht.
Ze meten de restzuurstof in het uitlaatgas en geven overeenkomstige spanningswaarden aan de regeleenheid door. Daar wordt de mengselsamenstelling, indien noodzakelijk, overeenkomstig gecorrigeerd, doordat de inspuittijden worden gewijzigd. Bij het uitvallen van de lambdasonde vindt de aansturing van de motorregeleenheid plaats met een voorgeprogrammeerde vervangende waarde (van circa 0,45 V). Door deze plaatsing worden de dode tijden van de afzonderlijke uitlaatgasroutes verkort en kunnen ze nauwkeuriger worden geregistreerd.
Bij de M52 en de M54 registreert elke sonde drie cilinders met het bijbehorende uitlaatgedeelte (cilinders 1-3 en 4-6). Controlevoorbeeld: Wanneer de openingstijden van de inspuitventielen van de eerste bank (cilinders 1-3) worden veranderd, dan moet er ook een reactie aan de lambdasonde van de eerste bank te zien zijn. Zo niet, dan zijn de sondes verwisseld.
Bij de M43 omvat een sonde alle 4 cilinders.
Het functioneren van de regel-lambdasonde wordt eveneens bewaakt. Verkeerde werking van de lambdasonde, b.v. veroorzaakt vanwege het gebruik van loodhoudende brandstof, worden in de motorregeleenheid vanwege een veranderen van de lambda-regelfrequentie herkend.
Omdat voor het bruikbaar zijn van de lambdasondes een temperatuur van ca. 300 graden celsius nodig is, worden de lambdasondes verwarmd. Deze verwarming wordt door de motorregeleenheid aangestuurd.