Bij motoren met een variabele distributie ontstaat geen vacuüm in het inlaatspruitstuk ten gevolge van de ontbrekende werking van de gasklep.
Voor sommige functies is echter vacuüm noodzakelijk, b.v. tankontluchting, rembekrachtiger, eventueel. ook uitlaatgasrecirculatiesysteem.
Dit noodzakelijke vacuüm moet door een speciale functie van de motorregeleenheid worden opgewekt. Hiertoe wordt de elektrische stelmotor van de gasklep zover gesloten tot de inlaatdruksensor het gewenste vacuüm aangeeft.
De inlaatdruksensor is daarom achter de gasklep in het inlaatluchtsysteem aangebracht.
Het vacuüm dat hierdoor ontstaat is echter veel minder dan het vacuüm dat bij motoren zonder variabele distributie onder bepaalde omstandigheden wordt opgewekt.