Automatische intervalregeling (AIC)

 

Automatische intervalregeling (AIC)

Functie

De automatische intervalregeling (AIC) registreert via een regensensor het natworden van de voorruit met water of vuil en activeert afhankelijk daarvan de ruitenwisser.

Het AIC bestaat uit een, op de voorruit vastgelijmd optisch element die verbonden is met een evaluatie-elektronica.

Het systeem is vanaf contactsleutelstand 1 geactiveerd. De ruitenwisser/-sproeierschakelaar moet in de eerste stand (stand interval) zijn geschakeld.

De ruitenwissermotor wordt aangestuurd via de basismoduul via de ZKE. Via de K-bus zendt de evaluatie-elektronica aan de basismoduul het bevel voor het aansturen van de ruitenwissermotor.

 

Optisch element

 

Het optisch element is achter de binnenspiegel op de voorruit gelijmd. Hij bestaat uit een glas (prisma) dat de door de infrarood verstuurde stralen via een bepaalde hoek naar de voorruit geleid. De door de voorruit gereflecteerde stralen worden door het optisch element naar de infraroodontvangers gestuurd.

Om te voorkomen dat het optisch element beslaat wordt zij via het verwarmingselement verwarmd.

Het optisch element wordt m.b.v. een speciaal procédé op de voorruit gelijmd om de natuurlijke eigenschappen van het systeem te garanderen. Deze lijmtechniek kan in een werkplaats niet worden aangehouden. Bij het vervangen van de voorruit moet dan ook een speciale voorruit met een hierop gelijmd optisch element worden gemonteerd.

Evaluatie-elektronica

De evaluatie-elektronica is via een mechanische arrêtering verbonden met het optisch element.

Zij omvat de elektronicacomponenten alsmede de infrarooddioden en de infraroodontvanger.

Het bevel voor het aansturen van de ruitenwissermotor wordt verstuurd via de K-businterface.

Functieprincipe

De herkenning dat de ruit nat wordt, wordt geregistreerd via de reflectie van de infraroodstralen.

P610001G

Bij een droge ruit worden alle door de infrarooddioden "S" verstuurde stralen welke met een gedefinieerde hoek de voorruit raken, door de voorruit geheel gereflecteerd en bereiken zo in hun geheel de infraroodontvanger "E".

P610002G

Als er zich een regendruppel op de ruit bevindt (bij de infrarooddioden) wordt een deel van deze stralen afgebogen. Deze stralen keren niet meer terug naar de infraroodontvanger "E".

Afhankelijk van de lichthoeveelheid van de infraroodstralen welke de ontvanger bereiken, wordt de mate van natworden of vervuiling bepaald en zonodig via de K-bus een bevel tot het aansturen van de ruitenwisser aan de basismoduul van de ZKE III gestuurd.

Bediening

Voor het inschakelen van de automatische intervalregeling moet de ruitenwisser-/-sproeierschakelaar in de eerste stand naar boven (stand interval) geschakeld staan en moet het contactslot in de stand 1 of 2 staan.

De automatische intervalregeling neemt dan de sturing van de ruitenwisserintervallen over. Bij een aanhoudend sterke neerslag op de ruit (constant regen) activeert het systeem het constant wissen met snelheid 1.

De wissersnelheid 2 kan zoals voorheen alleen via de ruitenwisserschakelaar (derde stand) worden ingeschakeld.

Als bij de schakelaarstand interval de klem R uit- en ingeschakeld wordt, blijft de automatische intervalregeling uitgeschakeld. Een activering vindt pas plaats na het uit- en inschakelen van de intervalfunctie.

Via de knop op de ruitenwisser-/-sproeierschakelaar kan de gevoeligheid van de regensensor worden gewijzigd.

Opmerking

De snelheidsafhankelijke regeling van de wisserstanden (lagere wisserstand inschakelen bij stilstand) vervalt. Tevens vervalt bij de E38-serie de automatische wegklapfunctie van de ruitenwissermotor. (Zie Beschrijving van de werking van ruitenwissers).

Bedrijfsvoorwaarden

Voor een correcte en storingsvrije werking van de regensensor zijn de volgende voorwaarden noodzakelijk:

Om een goede werking te garanderen moet de voorruit regelmatig met een hiertoe geschikt wasoplossend reinigingsmiddel worden gereinigd. De ruitenwisserrubbers moeten regelmatig worden vervangen.

Initialisering

De reflectie-eigenschappen van de voorruit zijn van talrijke factoren afhankelijk. Bovendien wijzigen zij met de toenemende veroudering van de ruit.

Een nieuwe evaluatie-elektronica bepaalt tijdens de eerste wiscyclussen de reflectiegraad van de ruit en slaat deze permanent op. Vanaf dan vindt een constante aanpassing aan de ruit plaats die in de loop van de jaren aan een zekere veroudering onderhevig is.

De opgeslagen adaptatiewaarden kunnen met het diagnoseprogramma (Servicefuncties) worden gewist. Aansluitend hierop kan een nieuwe aanpassing aan de ruit (initialisering) worden uitgevoerd.

De initialisatieprocedure staat beschreven in de programmarun.

Het uitvoeren van deze initialisering is noodzakelijk: