In de regen-rijlichtsensor zijn sensoren geïntegreerd die de lichtval en water op de voorruit registreren.
De regensensor is een optisch systeem. Hij bestaat uit een optische oog, dat op de voorruit is gelijmd en een elektronisch gedeelte. In het elektronisch gedeelte zijn behalve de verwerkingselektronica ook 4 optische zend- en ontvangstdioden aangebracht.
De regensensor wordt geactiveerd wanneer de ruitenwisserschakelaar in de eerste vergrendelstand wordt geschakeld.
Bij het inschakelen van de regensensor wordt als optische bevestiging aan de bestuurder een wiscyclus uitgevoerd. Vervolgens wordt door de zenddioden een infrarood-lichtsignaal uitgezonden dat via het optische oog naar de voorruit wordt geleid. Bij volledig droge en schone ruit wordt het infraroodlicht volledig naar de ontvangstdioden gereflecteerd.
Wanneer zich water of vuil bevindt in de omgeving van het optische oog op de ruit, is een volledige reflectie van het infraroodlicht niet meer mogelijk. Een deel van het licht dringt door de ruit heen zodat de ontvangstdioden slechts een deel van het licht ontvangen. De verwerkingselektronica herkent op basis van de ontbrekende lichthoeveelheid de mate waarin de voorruit nat is geworden en stuurt een signaal via de K-bus. Door de basismoduul wordt vervolgens een wiscyclus uitgevoerd. Bij zware regenval gaat de intervalstand over in continuwissen in stand 1 of stand 2.
Een in de regensensor geïntegreerde verwarming verhindert het beslaan van het optische oog of de dioden.
De gevoeligheid van de regensensor kan met de viertraps draaischakelaar (gekartelde knop) op de ruitenwisserschakelaar worden gewijzigd. Bij elke bediening van het kartelwiel in de richting ”gevoeligheid verhogen” (kartelwiel naar boven draaien) wordt een wiscyclus uitgevoerd.
Bij stilstaande auto vindt een automatische vermindering van de gevoeligheid plaats zodat normaal gesproken wordt overgeschakeld naar intervalwissen.
Bij uitval van de regensensor werken de ruitenwissers met een vast interval.
Bij het uitschakelen van klem R wordt de regensensor uit veiligheidsoverwegingen uitgeschakeld.
Voorwaarden voor een storingsvrije werking van de regensensor zijn:
Door het optische proces is een aanpassing van de regensensor op de voorruit noodzakelijk. Deze aanpassing vindt plaats bij de initialisatie.
Voorwaarde voor een storingsvrije initialisatie is, dat de voorruit in de omgeving van de regensensor droog, schoon en schadevrij is.
De initialisatie wordt met de servicefunctie ”regensensor initialiseren” in het BMW diagnosesysteem uitgevoerd. In de servicefunctie worden de aanpassingswaarden in de regensensor gewist. Vervolgens vindt de aanpassing van de sensoren aan de voorruit plaats in de volgende procedure:
In de 10 seconden wachten worden de nieuwe aanpassingswaarden bepaald en opgeslagen.
Een initialisatie van de regensensor is noodzakelijk:
De rijlichtsensor bestaat uit twee fotodioden en de verwerkingselektronica. De fotodioden zijn zodanig gemonteerd dat het licht vanaf de voorzijde (frontlicht), en ook het licht vanaf de bovenzijde (omgevingslicht) wordt gemeten.
Bij een verandering van de verlichtingsverhoudingen wordt een signaal verzonden via de K-bus. Bij ingeschakelde rijlichtschakeling wordt vervolgens door het lichtschakelcentrum de autoverlichting in- of uitgeschakeld.
De lichtbepaling is vanaf klem R actief en onafhankelijk van in- of uitgeschakelde rijlichtschakeling.
De aanpassing van de rijlichtsensor aan de voorruit heeft plaats d.m.v. de Codering. Als een gebruikte sensor wordt gemonteerd, dan moet deze daarom opnieuw worden gecodeerd!