Voor het vergroten van de actieve rijveiligheid zijn aandrijfregelsystemen gemonteerd. Zij helpen de bestuurder bij kritische rij-omstandigheden om de koersstabiliteit en de bestuurbaarheid van de auto te behouden.
Alle E46 modellen zijn standaard met ABS/ASC uitgerust. De DSC III, bekend van de E38/39, is als speciale uitvoering bij het 2,8 l model verkrijgbaar. In de E46 worden systemen van ITT INDUSTRIES (voorheen Teves) toegepast.
De volgende systemen worden toegepast bij de verschillende motoren:
ASC Mk20 EI:
Het verschil tussen de ASC MK20 EI en de ASC MK4G ligt in de combinatie van het hydro-aggregaat en de regeleenheid tot één eenheid.
Voor reparaties kunnen het hydro-aggregaat en de regeleenheid afzonderlijk worden vervangen! Na het vervangen van de regeleenheid resp. de complete ABS/ASC-eenheid moet de nieuwe regeleenheid worden gecodeerd.
De ABS- en ASC-functies zijn in principe gelijk gebleven en komen overeen met die van het ABS/ASC MK4G. De 6-cilinder modellen beschikken over de motorgestuurde gasklep (MDK). In de MDK zijn de primaire en de secundaire gasklep in één onderdeel verenigd.
Cornering-Break-Control (CBC:) De Cornering Brake Control stabiliseert de auto tijdens het remmen in de bocht.
Elektronische remkrachtverdeling (EBV): De functie EBV registreert de vertraging van de voor- en achterwielen en vergelijkt deze met elkaar. Hiermee kan het afremmen van de voor- resp. achterwielen optimaal aan de beladingstoestand worden aangepast.
Het hydro-aggregaat is samen met de regeleenheid tot één compacte unit gecombineerd. Het hydro-aggregaat bestaat uit een aluminium blok, dat de kleppen en de retourpomp bevat. In het blok bevinden zich 9 elektromagnetische kleppen en een hydraulisch schakelbare klep:
- 4 toevoerkleppen (elektrisch)
- 4 afvoerkleppen (elektrisch)
- 1 omschakelklep (elektrisch) met geïntegreerd overdrukventiel
- 1 persklep (hydraulisch)
Het systeem werkt met 4 passieve wieltoerentalsensoren, werking en constructie zoals bij de E36.
Toerentalsignaaluitgangen: De toerentalsignalen links- en rechtsachter worden door de betreffende toerentalsensoren geregistreerd, in de regeleenheid verwerkt en als bloksignaal uitgegeven.
Het toerentalsignaal linksachter wordt als snelheidssignaal in het instrumentenpaneel gebruikt.
Het toerentalsignaal rechtsachter dient als inputsignaal voor andere regeleenheden, bijv. AGS.
De remlichtschakelaar (actief) is nodig om een bediening van de remmen tijdens de ASC-regeling te herkennen en de ASC regeling vervolgens af te breken.
Als het ABS in werking is, wordt het signaal van de remlichtschakelaar als inputwaarde gebruikt om het regelcomfort te vergroten.
Bij de E36-modellen wordt nog steeds de passieve remlichtschakelaar gebruikt. Het type remlichtschakelaar dat wordt toegepast (aktief/passief) wordt in de regeleenheid gecodeerd.
De schakelaar dient voor het uit- resp. inschakelen van het ASC-systeem. Als bij een draaiende motor de schakelaar wordt bediend, wordt een 12 Volt signaal naar de regeleenheid gestuurd en wordt het systeem uitgeschakeld. Als de ASC-schakelaar weer wordt bediend, is het systeem weer actief.
Als de auto wordt geparkeerd terwijl de ASC is uitgeschakeld (motor afgezet), is het systeem weer actief als klem 15 opnieuw wordt geactiveerd.
Voor het controleren van de verschillende functies zijn in het instrumentenpaneel drie controlelampen aangebracht:
- ABS-lamp
- ASC-lamp
- ABL-lamp (algemene waarschuwingslamp voor remsysteem)
De ABS-lamp wordt rechtstreeks door de regeleenheid via een afzonderlijke draad aangestuurd:
- ABS-lamp brandt gedurende ca. 2 seconden bij klem 15 "AAN" (lampencontrole)
- ABS-lamp brandt bij klem 15 "AAN" en ABS storingsherkenning
- ABS-lamp is gedoofd als het ABS in orde is
Als het ABS een storing registreert, herkent het instrumentenpaneel dit via een High-piek en wordt de ABS-lamp geactiveerd. Op deze wijze wordt eveneens een defecte resp. niet aangesloten regeleenheid herkend. De ASC-lamp wordt bij een storing van het ABS eveneens aangestuurd.
De ASC-lamp wordt via de CAN-bus aangestuurd:
- ASC-lamp brandt gedurende ca. 2 seconden bij klem 15 "AAN" (lampencontrole)
- ASC-lamp is gedoofd als de ASC in orde is
- ASC-lamp knippert met 3 Hz als het ASC-systeem regelt.
- ASC-lamp brandt bij klem 15 "AAN", als de ASC niet werkt omdat een functiestoring aanwezig is of het systeem via de ASC-toets is gedeactiveerd.
De ABL-lamp (algemene waarschuwingslamp voor het remsysteem) controleert drie verschillende functies. Hij gaat branden als:
- de handrem is aangetrokken
- het remvloeistofniveau in het reservoir te laag is
- de CBC- of EBV-regeling niet werkt (bijv. bij een defecte achterasregeling)
De ASC-regeleenheid communiceert via de CAN-bus met de regeleenheden van de DME, AGS (indien van toepassing) en het instrumentenpaneel. De ASC-regeleenheid voorziet het instrumentenpaneel van informatie over de activering/deactivering van de ASC- en ABL-lamp.
De DME voorziet de ABS/ASC regeleenheid van informatie over de hoogte van het motorkoppel. De ABS/ASC-regeleenheid geeft bij een regeling aan de DME-regeleenheid door, of en hoe sterk het koppel moet worden verminderd.
De AGS-regeleenheid (adaptieve transmissieregeling) ontvangt bij een regeling de informatie van de ABS/ASC-regeleenheid. Hiermee kan een andere schakelreferentielijn worden gerealiseerd, om veelvuldig op- en terugschakelen van de automatische transmissie te voorkomen.
Alle toevoerkleppen en de omschakelklep zijn in stroomloze toestand geopend. De afvoerkleppen zijn in stroomloze toestand gesloten. De persklep sluit hydraulisch bij bediening van de rem; normaal gesproken is hij geopend.
De pomp zorgt bij een ABS-regeling voor de terugvoer van de remvloeistof naar de hoofdremcilinder; bij een ASC-regeling met remingreep bouwt hij de noodzakelijke remdruk op. De omschakelklep en de persklep vallen onder het remcircuit van de achteras. Alleen in combinatie met deze beide kleppen is de ABS-retourpomp bij een ASC-regeling met remingreep in staat, de benodigde remdruk op te bouwen.
De werking van het ASC-systeem Mark 20 EI is in principe voor alle modellen gelijk. Het verschil ligt in de regeling van het motorkoppel. Bij de M43-motor geschiedt deze via een wijziging van het ontstekingstijdstip en het gefaseerd uitschakelen van afzonderlijke cilinders. De M52-motor wordt d.m.v. gasklepregeling, wijziging van het ontstekingstijdstip en het gefaseerd uitschakelen van afzonderlijke cilinders geregeld. Bij de M47-dieselmotor geschiedt de aanpassing van het koppel via de wijziging van de inspuithoeveelheid.
Ook in de ASC MK20EI is de MSR-functie geïntegreerd. Als op de motor wordt afgeremd of een lagere versnelling wordt ingeschakeld, grijpt de MSR bij teveel wielslip in: deze regelt het remmend motorkoppel, waardoor teveel wielslip van de aangedreven wielen wordt voorkomen.
Met het inschakelen van klem 15 start de regeleenheid een zelftest. Als een storing wordt herkend, wordt bij ca. 20 km/u de volgende controle uitgevoerd, waarbij alle elektromagnetische kleppen en de ABS/ASC-pomp worden aangestuurd. Als ook deze test in orde is, is het systeem klaar voor gebruik.
De regeleenheid herkent via de wieltoerentalsensoren of in het regelgebied van het ABS moet worden afgeremd of dat een ASC-regeling moet plaatsvinden.
Bij een wijziging van de wielomtrek resp. een overschrijding van een vastgelegde grenswaarde tijdens het afremmen treedt de ABS-regeling in werking.
Als de aangedreven wielen tijdens het accelereren teveel doorslippen, volgt geen ASC-regeling.
Het afremmen in het ABS-regelgebied geschiedt volgens de bekende regelfilosofie: een individuele remdrukregeling bij de voorwielen en een gemeenschappelijke regeling bij de achteras.
Als de ASC-regeleenheid registreert dat de aangedreven wielen teveel doorslippen, kan de aangedreven as d.m.v. een motor- en/of remingreep weer worden gestabiliseerd.