Algemeen
Het instrumentenpaneel bestaat uit 7 modulen (4 modulen met wijzers en 3 modulen met weergaven en bevestigingen) en een regeleenheid die de elektronica voor de regeling bevat. Deze is met de draadbundel van de auto verbonden en heeft drie bussystemen (diagnosebus, K-bus, CAN-bus) waardoor de informatieverbinding (gegevensverbinding/serieel) met de andere regeleenheden wordt verzorgd, alsmede de verbinding met de sensoren.
De instrumenten bestaan uit modulen voor,
Regeleenheid voor de instrumentenmodulen vervangen
Onderstaande vier gevallen geven het proces weer onder welke omstandigheden welke maatregelen moeten worden uitgevoerd om een probleemloos verwisselen van het instrumentenpaneel te waarborgen.
Situatie 1: De regeleenheid voor de instrumentenmodulen is defect en de regeleenheid licht-check-moduul (LCM) is in orde.
Maatregel |
Resultaat |
Opmerking |
|---|---|---|
Regeleenheid voor de instrumentenmodulen vervangen (nieuw onderdeel) |
Bij ingeschakelde ontsteking wordt het indicatiepunt gezet |
Omdat het chassisnummer in de licht-check-moduul afwijkt van het chassisnummer in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen, wordt het indicatiepunt gezet. |
Regeleenheid voor de instrumentenmodulen opnieuw coderen |
|
Regeleenheid voor de instrumentenmodulen aan de hand van de centrale codeersleutel coderen |
Chassisnummer in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen coderen |
|
Zolang het chassisnummer niet in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen is gecodeerd, vindt in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen en in de LCM geen telling van de totaal afgelegde afstand plaats (alleen dagteller). |
Schakel de ontsteking uit en weer in |
Het indicatiepunt dooft, de regeleenheid voor de instrumentenmodulen neemt van de LCM de totaal afgelegde afstand (kilometerstand) en de SIA-gegevens over. |
De informatie-uitwisseling tussen de regeleenheid voor de instrumentenmodulen en de LCM-regeleenheid ten behoeve van de gemeenschappelijke gegevensopslag (SIA-gegevens, totaal afgelegde afstand, chassisnummer etc.) is nu weer in orde. |
Situatie 2: De regeleenheid voor de instrumentenmodulen is in orde en de regeleenheid licht-check-moduul (LCM) is defect.
Maatregel |
Resultaat |
Opmerking |
|---|---|---|
LCM vervangen (nieuw onderdeel) |
Bij ingeschakelde ontsteking wordt het indicatiepunt gezet |
Omdat het chassisnummer in de licht-check-moduul afwijkt van het chassisnummer in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen, wordt het indicatiepunt gezet. |
LCM opnieuw coderen |
|
LCM aan de hand van de centrale codeersleutel coderen |
Chassisnummer in de LCM coderen |
|
Zolang het chassisnummer niet in de LCM is gecodeerd, vindt in de LCM geen telling van de totaal afgelegde afstand plaats |
Schakel de ontsteking uit en weer in |
Het indicatiepunt dooft, de LCM neemt van de regeleenheid voor de instrumentenmodulen de totaal afgelegde afstand (kilometerstand) en de SIA-gegevens over. |
De informatie-uitwisseling tussen de regeleenheid voor de instrumentenmodulen en de LCM-regeleenheid ten behoeve van de gemeenschappelijke gegevensopslag (SIA-gegevens, totaal afgelegde afstand, chassisnummer etc.) is nu weer in orde. |
Situatie 3: De regeleenheid voor de instrumentenmodulen en de regeleenheid licht-check-moduul (LCM) moeten worden vervangen.
Wissel de beide regeleenheden alleen dan gelijktijdig om, wanneer dit onvermijdelijk is (opgeslagen kilometerstand gaat onherroepelijk verloren).
Maatregel |
Resultaat |
Opmerking |
|---|---|---|
Regeleenheid voor de instrumentenmodulen en LCM bij losgekoppelde accu vervangen (nieuwe onderdelen) |
Bij ingeschakelde ontsteking wordt het hanteringspunt ingesteld en de totale afgelegde weg (kilometerstand) staat op nul. |
De stand van de totale afgelegde weg tot nu toe (kilometerstand) is onherroepelijk verloren. |
Regeleenheid voor de instrumentenmodulen en LCM coderen |
|
Regeleenheid voor de instrumentenmodulen en LCM aan de hand van de centrale codeersleutel coderen |
Chassisnummer in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen en in de LCM coderen |
|
Zolang het chassisnummer niet is gecodeerd, vindt in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen en in de LCM een telling van de totaal afgelegde afstand plaats. |
Schakel de ontsteking uit en weer in |
Het indicatiepunt dooft, de LM neemt van de regeleenheid voor de instrumentenmodulen de totaal afgelegde afstand (kilometerstand) en de SIA-gegevens over. |
De informatie-uitwisseling tussen de regeleenheid voor de instrumentenmodulen en de LCM ten behoeve van de gemeenschappelijke gegevensopslag (SIA-gegevens, totaal afgelegde afstand, chassisnummer etc.) is nu weer in orde. |
Situatie 4: De regeleenheid voor de instrumentenmodulen of de regeleenheid licht-check-moduul (LCM) als test vervangen.
Opmerking
Het bij wijze van proef omwisselen van één van beide regeleenheden is weliswaar in principe mogelijk, maar moet als het kan toch worden vermeden.
Maatregel |
Resultaat |
Opmerking |
|---|---|---|
De regeleenheid voor de instrumentenmodulen of de LCM-regeleenheid uit een andere auto wordt als test gemonteerd |
Bij aangezet contact is het indicatiepunt gezet en de regeleenheid voor de instrumentenmodulen telt de totaal afgelegde afstand (kilometerstand) door. |
Zolang het chassisnummer afwijkt, vindt de telling van de totaal afgelegde afstand alleen in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen plaats. Er vindt geen afstemming van de totaal afgelegde afstand met de LCM plaats. |
Testfuncties
Systeemtest (test nr. 2): De systeemtest dient voor de controle van de weergavemoduul met de door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen aan te sturen elementen.
Aangestuurd worden:
Opvragen van testfuncties:
Alle testfuncties, behalve testnummer een en twee, zijn vergrendeld en moeten via testfunctienummer negentien worden ontgrendeld.
Werkwijze: De toets voor het op nul zetten van de afstand bij klem R "AAN" zolang (ca. 5 s) indrukken, tot in het display van het instrumentenpaneel "__tESt__1._" verschijnt. Door het opnieuw indrukken/loslaten binnen 1 seconde kan de betreffende test (systeemtest komt overeen met test 2 "__tESt__2._") worden gekozen. Hierna verschijnt na ca. 1 seconde de eerste subfunctie van de ingestelde test. Door het opnieuw indrukken kan de subfunctie (de systeemtest heeft geen verdere subfunctie) van de betreffende test worden doorgeschakeld. Omdat bij test 2 (systeemtest) geen subfuncties meer aanwezig zijn, wordt de systeemtest na het verschijnen van de aanduiding "__tESt__2.0" en het indrukken van de toets van de dagteller geactiveerd. Betreft het hier een vergrendelde test (test 3 tot 21), dan wordt deze bij het verschijnen van "_L_oFF" op het display even door het indrukken van de kilometerdagtellerknop de vergrendeling geopend. Daarna springt de weergave weer over op test 0, waar direct door het even indrukken de betreffende test kan worden opgeroepen.
Test nr. |
Werking |
|---|---|
1 |
Identificatie van de regeleenheid voor de instrumentenmodulen |
2 |
Systeemtest |
3 |
SIA-gegevens |
4 |
Momentele verbruikswaarden in l/100 km en l/h |
5 |
vrij |
6 |
Tankinhouden |
7 |
Koelvloeistoftemperatuur, buitentemperatuur, huidig toerental, huidige snelheid |
8 |
ADC-waarden (systeemspanning, spanning hefboomopnemer links en rechts, spanning fototransistor en BVA, spanning op sensor koelvloeistof en buitentemperatuur |
9 |
Boordnetspanning aansluiting 30 in volt |
10 |
Landcode uitlezen |
11 |
Lees de eenheid uit (AM/PM, resp. mm.dd/dd.mm) etc. |
12 |
niet aangesloten |
13 |
In bedrijf stellen van akoestische signalen |
14 |
Uitlezen van de storingsbytes (zelfdiagnose) |
15 |
Weergave van de toestanden van de I/O-poorten |
16 |
Dimwaarde |
17 |
interne klok |
18 |
vrij |
19 |
Ver- en ontgrendelen van testfuncties |
20 |
vrij |
21 |
Instrumentenpaneel terugstellen (softwarereset) |
0 |
Testeinde, via deze functie kan de testmodus worden verlaten. |
De moduul voor de snelheidsaanduiding is afhankelijk van het exportland uitgerust met verschillende aanduidingen
Hij bevat ook de waarschuwingslampen voor het aandrijfregelsysteem (ASC/DSC, geel), de elektronische motorvermogensregeling (EML) en een display (LCD-techniek) waarin de totaal afgelegde afstand, dagafstand en de service-intervalmelding worden weergegeven. De service-intervalmelding komt overeen met de SIA4 met verbruiksafhankelijke afstandsinpectieweergave, waarbij de resterende afstand wordt weergegeven alsmede, indien gecodeerd, de inspectie op tijdbasis waarbij de vervaldatum wordt weergegeven. De afstandsimpuls voor de snelheidsaanduiding is afkomstig van de ASC/DSC regeleenheid en is het bewerkte signaal van de wielsensor linksachter.
De moduul voor de toerentalaanduiding bevat ook de waarschuwingslampen voor laadstroomcontrole, kap, bandenspanningswaarschuwingssysteem (RFC, DWS), anti-blokkeersysteem (ABS, geel), algemene waarschuwing t.b.v. het remsysteem, Check Engine en oliedruk-/olieniveauwaarschuwing (rood/geel). Bovendien bevat de moduul een analoge klok die vooruit en achteruit kan worden ingesteld.
De toerenteller wordt door de regeleenheid van de instrumentenmodulen aangestuurd; op de K-bus wordt deze informatie ter beschikking van de andere regeleenheden gesteld. Bij afgezet contact wordt de toerentalinformatie 0 [/min] uitgeleverd.
De moduul voor de aanwijzing van de brandstofmeter bevat ook de waarschuwingslamp voor de tankreserve.
De meting van de tankinhoud vindt plaats met een tankvlotter, die met de regeleenheid voor de instrumentenmodulen is verbonden. De tankvlotter is met zijn eigen massaverbinding (analoge massa) en een sensordraad (analoge plus) met de regeleenheid verbonden. Voor het aansturen van de waarschuwingslamp brandstofreserve bevindt zich geen reservecontact in de niveausensor. Als informatie voor de motorregeling wordt het signaal "Tankreserve" uitgegeven. De waarschuwingslamp brandstofreserve wordt afhankelijk van de tankinhoud door vergelijking met een reservedrempelwaarde ingeschakeld. De bepaling van de inhoud wordt via de codeergegevens en de weerstandsreferentielijn van de niveausensor aangepast aan de vorm van de tank.
De moduul voor de aanduiding van de koelvloeistoftemperatuur bevat ook de waarschuwingslamp voor een te hoge koelvloeistoftemperatuur.
De meting van de koelvloeistoftemperatuur vindt in de regeleenheid van de motor plaats en wordt via de CAN-bus door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen gelezen. De regeleenheid bepaalt aan de hand van de CAN-businformatie de actuele koelvloeistoftemperatuur. De informatie "koelvloeistoftemperatuur" wordt vervolgens via de K-bus beschikbaar gesteld aan de andere systemen.
De koelvloeistoftemperatuur wordt door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ook met een eigen sensor (NTC) bepaald. Deze wordt gedurende de initialiseringsfase van de CAN-bus in het moduul van de koelvloeistoftemperatuurmeter weergegeven.
Omdat de motor na het afzetten de koelvloeistof nog een bepaalde tijd verwarmt, wordt een oplopende weergave bij stilstaande motor door een "naverwarmingsfilter" in de software van de regeleenheid voor de instrumentenmodulen voorkomen. Hierdoor wordt bij het opnieuw starten van de motor een hogere temperatuur dan bij "motor afgezet" herkend, waardoor de bij "motor afgezet" opgeslagen waarde wordt weergegeven. Na ca. 20 seconden en draaiende motor wordt de actuele waarde weergegeven.
De waarschuwingslamp te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt bij "aangezet contact" gedurende 2 seconden door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ingeschakeld (pre-drive check). Vervolgens neemt de regeleenheid van de motor de aansturing via de CAN-bus over. Als de waarschuwingslamp te hoge koelvloeistoftemperatuur door de regeleenheid van de motor wordt ingeschakeld, wordt deze CAN-boodschap, op de K-bus, beschikbaar gesteld aan de andere regeleenheden.
De regeleenheid voor de instrumentenmodulen ontvangt de waarde via de CAN-bus en stuurt de koelvloeistoftemperatuurmeter aan. Als de maximale waarde wordt bereikt, wordt de naald in het midden van het rode waarschuwingsveld geplaatst.
De service-intervalmelding (SIA) attendeert de bestuurder en de werkplaats op de noodzaak van een motorolieservice en inspectie of een jaarlijkse inspectie. De inspectie-intervallen van de auto zijn niet strikt op een bepaalde afgelegde afstand betrokken, maar zijn gerelateerd aan het verbruik. De aanduiding van de actuele Service-Interval-stand heeft plaats vanaf "Aansluiting 15 AAN" tot 10 seconden na het bereiken van een motortoerental van tenminste 400/min.
De gegevens van de service-intervalmelding (SIA) worden ook in de licht-check-moduul (LCM) opgeslagen.
De service-intervalmelding (SIA) wordt door impulsen met een gedefinieerde lengte op de service-intervalresetingang teruggeplaatst. Elke resethandeling kan afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar worden uitgevoerd (service-intervalmelding [SIA]-terugsteller). De olieverversingstermijn, de inspectie op tijdbasis of/en de inspectie op basis van afgelegde afstand kan worden teruggesteld.
De aanduiding van de totaal afgelegde afstand is onderdeel van het LC-Display in de moduul van de snelheidsaanduiding. De actuele kilometerstand wordt vanaf aansluiting R "AAN" op het display aangegeven. Bij klem R "AAN" kan door het indrukken van de terugsteltoets voor de dagteller de kilometerstand gedurende ca. 25 seconden na het loslaten van de toets worden weergegeven. De van het gecodeerde landenversie afhankelijke eenheid (km/miles) wordt tussen de kilometerteller en de dagteller weergegeven. Op de carrosseriebus (K-bus) wordt de totaal afgelegde afstand als telegram ter beschikking gesteld.
De totaal afgelegde afstand wordt in de regeleenheid voor de instrumentenmodulen en in de licht-check-moduul (LCM) opgeslagen.
De aanduiding van de afgelegde dagafstand is onderdeel van het LC-Display in de moduul voor snelheidsaanduiding. De actuele dagkilometerstand wordt vanaf "Aansluiting R AAN" op het display aangegeven. Bij klem R "UIT" kan door het indrukken van de toets van het instrumentenpaneel de kilometerstand gedurende ca. 25 seconden na het loslaten van de toets worden weergegeven. De van het gecodeerde landenversie afhankelijke eenheid (km/miles) wordt tussen de kilometerteller en de dagteller weergegeven.
De regeleenheid die de elektronica voor de moduul bevat bepaalt via de buitentemperatuursensor (NTC-weerstand) de actuele buitentemperatuur. De buitentemperatuursensor is met een eigen massaverbinding (analoge massa) en een sensordraad (analoge plus) verbonden met de regeleenheid die de elektronica voor de aansturing van de moduul bevat.
De informatie "buitentemperatuur" wordt door het instrumentenpaneel via de bus overgebracht en door de multifunctionele radio (MIR) weergegeven. De buitentemperatuursensor wordt bij stand "0" van het contactslot in intervallen die in de orde van minuten liggen, door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ingelezen. Hiervoor wordt de instrumentenpaneel gedurende korte tijd geactiveerd, stelt de informatie "buitentemperatuur" beschikbaar en schakelt vervolgens weer uit (sleep Mode).
Het dimmen van de instrumenten en de verlichting van het LC-Display wordt op verschillende wijze aangestuurd. Voor het dimmen van de instrumentenverlichting wordt het gemoduleerde pulsbreedte signaal (58g) door het lichtmoduul in de licht-check-moduul (LCM) gebruikt. Voor het aansturen van de verlichting van het LC-Display wordt bij uitgeschakelde verlichting de informatie lichtintensiteit gebruikt van een fototransistor, die is aangebracht in de moduul van de snelheidsaanduiding. Op deze wijze wordt de verlichting van het LC-Display aangepast aan het omgevingslicht. Bij ingeschakelde verlichting kan de lichtintensiteit van het LC-Display via de dimmer bovendien binnen een beperkt bereik worden veranderd. In elk geval heeft de door de fototransistor verkregen informatie over het omgevingslicht voorrang bij de regeling van de lichtintensiteit van het LC-Display.
Waarschuwingslampen |
Benodigd signaal |
|---|---|
Algemene waarschuwingslamp remsysteem |
Rood brandend: Parkeerrem aangetrokken bij ingeschakelde ontsteking (massa van parkeerremschakelaar) niveaumelding remvloeistof via de bus van het licht-check-moduul of melding van de ASC regeleenheid "elektronische remkrachtverdeling (EBV)" uitgevallen |
|
Geel brandend: foutmelding van de ASC regeleenheid via de CAN-bus "Remassistent (HBA)". |
Veiligheidsgordel-controlelamp |
K-busmelding door licht-check-moduul (afhankelijk van codeergegevens) |
Brandstofreservelamp |
Weerstandswaarde van de tankvlottersensor (analoge ingang) |
Knipperlicht-controlelampen |
Busmelding door licht-check-moduul |
Mistachterlicht controlelamp |
Busmelding door licht-check-moduul |
Grootlicht-verklikkerlamp |
Busmelding door licht-check-moduul |
Oliecontrolelamp |
Rood brandend: Oliedrukwaarschuwing via massa door oliedrukschakelaar |
|
Geel brandend: Waarschuwing oliepeil busmelding |
Te hoge koelvloeistoftempertuur (rood) |
Busmelding via CAN-bus door de regeleenheid van de motor |
Laadstroomcontrole |
Signaal compacte dynamo "geen laadstroom" |
ABS-controlelamp |
Signaal van regeleenheid anti-blokkeersysteem |
Airbagcontrolelamp |
Signaal van airbagregeleenheid |
Check engine (uitlaatgaswaarschuwingslamp) |
Busmelding via CAN-bus door de regeleenheid van de motor |
ASC-regeling onderstel |
Busmelding via CAN-bus door regeleenheid onderstel |
Bandenspanningswaarschuwing |
Busmelding door bandenspanningscontrolesysteem |
EML-controlelamp (elektronische motorvermogensregeling) |
Busmelding via CAN-bus door de regeleenheid van de motor |
Waarschuwingslamp remblokslijtage |
Signaallus rembloksensoren |
Waarschuwingslamp cabriokap |
Signaal door moduul cabriokap |
Algemeen: De achtergrondverlichting van alle waarschuwingslampsymbolen wordt verzorgd door lichtdioden. Bij symbolen die rood of geel kunnen branden worden tweekleurige lichtdioden toegepast.
Algemene waarschuwingslamp remsysteem: De waarschuwingslamp (rood) kan door de licht-check-moduul (LCM) via de bus worden ingeschakeld als het remvloeistofniveau door de LCM als te laag wordt herkend. De waarschuwingslamp (rood) wordt ook door de onderstelregeleenheid (ASC) via de CAN-bus ingeschakeld als de ASC een storing van de elektronische remkrachtverdeling (EBV) herkent of als geen ASC-boodschap op de CAN-bus door de ASC regeleenheid naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen gaat. De waarschuwingslamp wordt ook bij contact "AAN" en aangetrokken parkeerrem of voor een controle op de werking (Pre-Drive-Check) ingeschakeld. Bij de Pre-Drive-Check brandt de waarschuwingslamp gedurende 1 seconde rood en geel als de werking van de remassistent (HBA) is gecodeerd; in andere gevallen brandt de waarschuwingslamp alleen rood gedurende 2 seconden. Als de parkeerrem is aangetrokken brandt de waarschuwingslamp alleen rood.
De waarschuwingslamp kan alleen geel branden als geen waarschuwing voor rood aanwezig is. De waarschuwingslamp (geel) wordt door de onderstelregeleenheid (ASC) via de CAN-bus ingeschakeld als de ASC een storing van de remassistent (HBA) herkent.
Controlelamp veiligheidsgordel: De controlelamp veiligheidsgordel wordt afhankelijk van de codeergegevens aangestuurd. Voor auto's zonder gordelslotcontact wordt deze gedurende ca. 6 seconden na aansluiting 15 "AAN" ingeschakeld.
Bustelegram van licht-check-moduul (LCM), zolang ingeschakeld, tot het gordelslotcontact geopend is (gordelslot in aangrijping).
Brandstofreservelamp: De brandstofreservelamp wordt niet door een reservecontact in het tankvlotterelement geschakeld. Hij wordt afhankelijk van de tankinhoud door vergelijking met een reservedrempelwaarde geschakeld.
Als informatie voor de motorregeling wordt het signaal "Tankreserve" uitgegeven. De waarschuwingslamp brandstofreserve wordt voor de controle op de werking (Pre-Drive-Check) bij het inschakelen van klem 15 gedurende 2 seconden ingeschakeld.
Controlelampen richtingaanwijzers: De controlelampen van de richtingaanwijzers worden via een overeenkomstig bustelegram door de licht-check-moduul (LCM) op de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ingeschakeld.
Controlelamp mistachterlicht: De controlelamp mistachterlicht wordt via een overeenkomstig bustelegram door de licht-check-moduul (LCM) op de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ingeschakeld.
Controlelamp grootlicht: De controlelamp grootlicht wordt via een overeenkomstig bustelegram door de licht-check-moduul (LCM) op de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ingeschakeld.
Controlelamp oliedruk: De waarschuwingslamp (rood) wordt via de oliedrukschakelaar ingeschakeld.
De waarschuwingslamp (geel) wordt via een overeenkomstig K-bustelegram door de licht-check-moduul (LCM) op de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ingeschakeld. De regeleenheid van de motor evalueert het signaal van de olieniveausensor, stuurt een CAN-boodschap aan de regeleenheid van de instrumentenmodulen die de CAN-boodschap converteert en een telegram via de K-bus aan de licht-check-moduul zendt. De licht-check-moduul past de informatie aan de hand van de codeergegevens aan en stuurt een K-bustelegram naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen, die daarmee de olieniveauwaarschuwing aanstuurt; waarbij de oliedrukwaarschuwing prioriteit heeft.
De oliedrukcontrolelamp brandt geel onder de volgende omstandigheden:
Waarschuwingslamp te hoge koelvloeistoftemperatuur: De waarschuwingslamp te hoge koelvloeistoftemperatuur wordt bij "Contact aan" gedurende 2 seconden door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen ingeschakeld (pre-drive check). Vervolgens neemt de regeleenheid van de motor de aansturing via de CAN-bus over. Als de waarschuwingslamp te hoge koelvloeistoftemperatuur door de regeleenheid van de motor wordt ingeschakeld, wordt deze CAN-boodschap, via de aangesloten bussystemen, beschikbaar gesteld aan andere regeleenheden.
Laadstroomcontrole: De waarschuwingslamp wordt door de compacte dynamo met een signaaldraad ("geen lading") naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen geschakeld.
Controlelamp anti-blokkeersysteem: De waarschuwingslamp wordt door het anti-blokkeersysteem ingeschakeld. De waarschuwingslamp moet ook bij een uitgevallen signaaldraad gaan branden. De functie, signaaldraad high (boordnetspanning) waarschuwingslamp brandt, signaaldraad low (massa) waarschuwingslamp uit en signaaldraad high (hoge weerstand, onderbroken) waarschuwingslamp brandt, betreft een onderbroken signaaldraad.
Airbagcontrolelamp: De waarschuwingslamp wordt door de airbagregeleenheid via een signaal (massa) ingeschakeld.
Check Engine (waarschuwingslamp uitlaatgas): De waarschuwingslamp "Check Engine" wordt door de regeleenheid van de motor via de CAN-bus geschakeld.
Waarschuwingslamp voor de automatische stabiliteitscontrole (ASC): De waarschuwingslamp "ASC" wordt door het ASC-systeem via de CAN-bus ingeschakeld. Voor de controle op de werking wordt de waarschuwingslamp na het inschakelen van het contact door het ASC-systeem tijdafhankelijk ingeschakeld (Pre-Drive-Check).
Waarschuwingslamp voor het bandenspanningswaarschuwingssysteem (DWS / RFC): De waarschuwingslamp bandenspanning wordt via een overeenkomstig bustelegram door het bandenspanningswaarschuwingssysteem naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen gestuurd.
Voor een controle op de werking wordt de waarschuwingslamp gedurende 2 seconden ingeschakeld (Pre-Drive-Check), als het systeem in de codeergegevens van de regeleenheid voor de instrumentenmodulen is gecodeerd.
Waarschuwingslamp voor de elektronische motorvermogensregeling (EML): De waarschuwingslamp "EML" wordt door de regeleenheid van de motor via de CAN-bus geschakeld. Als via de CAN-bus geen EML-boodschap van de regeleenheid van de motor naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen gaat, wordt de waarschuwingslamp 1,5 seconden na het inschakelen van het contact ingeschakeld (noodloopwaarde).
Waarschuwing remblokslijtage (BBV): De waarschuwingslamp voor de remblokslijtage bevindt zich in de linker richtingaanwijzermoduul en wordt door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen geactiveerd. Voor een controle op de werking wordt de waarschuwingslamp gedurende ca. 2 seconden na het inschakelen van het contact ingeschakeld (Pre-Drive-Check).
De sensoren bestaan uit een lusvormige geleider in het remblok rechtsachter en linksvoor, die in serie zijn geschakeld. Bij versleten remblokken wordt de lusvormige geleider onderbroken, wat door de regeleenheid herkend wordt; vervolgens wordt de waarschuwingslamp ingeschakeld. De aanduiding wordt uitgeschakeld, als de onderbreking na contact "AAN" bij stilstaande motor gedurende 30 seconden niet meer wordt herkend.
Waarschuwingslamp cabriokap: De waarschuwingslamp voor de cabriokap wordt door de moduul cabriokap (CVM) via een signaaldraad aangestuurd. Als de kap wordt bediend gaat de waarschuwingslamp branden. Als de kap niet in de eindstand vergrendeld is, knippert de waarschuwingslamp.
De zoemer voor de lichtwaarschuwing en het richtingaanwijzersignaal is in de moduul voor de snelheidsaanduiding aangebracht. De lichtwaarschuwing klinkt gedurende 8 cycli (1 cyclus is 500 ms "AAN" / 500 ms "UIT"), als het contactslot in stand "0" staat, het bestuurdersportier de eerste keer wordt geopend en de instrumentenverlichting ingeschakeld is. De informatie die leidt tot het activeren van de lichtwaarschuwing wordt via de K-bus gelezen en door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen gekoppeld en verstuurd.
De functie "Waarschuwing contactsleutel" is in de codeergegevens opgenomen en wordt door regeleenheid voor de instrumentenmodulen alleen uitgevoerd, als hij is gecodeerd (normaal gesproken alleen bij de USA-uitvoering). De akoestische waarschuwing wordt via een K-bustelegram door de licht-check-moduul geactiveerd, waarbij de regeleenheid voor de instrumentenmodulen dan de aansturing van de gong 3 (T3) verzorgd.
De waarschuwing contactsleutel wordt bij afgezet contact en geopend bestuurdersportier gedurende maximaal 60 seconden geactiveerd. De waarschuwing wordt direct onderbroken, als een overeenkomstig K-bustelegram naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen van de licht-check-moduul komt.
De zoemer voor de richtingaanwijzers en de lichtwaarschuwing is ingebouwd in de moduul voor de snelheidsaanduiding. Het akoestische relais wordt synchroon met de richtingaanwijzerregeling links en rechts alsmede voor de richtingaanwijzers door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen aangestuurd. De informatie "Richtingaanwijzer ingeschakeld" komt van het licht-check-moduul via de K-bus; deze stuurt ook de synchronisatie aan. Als een storing in de richtingaanwijzers wordt herkend, wordt deze aangegeven door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen in het K-bustelegram, waarna beide regelingen met dubbele knipperfrequentie worden aangestuurd.
De regeleenheid voor de instrumentenmodulen stuurt toonsignaal 3 (T3) aan in de gong. Afhankelijk van de codeergegevens en de overeenkomstige K-businformatie wordt een akoestische waarschuwing van de gordelwaarschuwing, waarschuwing contactsleutel, waarschuwing parkeerrem, waarschuwing bandenspanning en waarschuwing snelheid geactiveerd. Afhankelijk van de waarschuwing wordt herhaaldelijk een kort of eenmalig toonsignaal 3 (T3) gegeven.
Akoestische gordelwaarschuwing: Een akoestische gordelwaarschuwing is uitsluitend in combinatie met een slotcontact van de bestuurdersgordel en een overeenkomstige codering mogelijk. De activering en beëindiging wordt door de licht-check-moduul via de K-bus aangestuurd. De regeleenheid voor de instrumentenmodulen stuurt het toonsignaal 3 (T3) gedurende maximaal 6 seconden onderbroken aan bij geopend gordelcontact, na het inschakelen van het contact. Als de gordel vóór het einde van deze periode wordt omgegespt, wordt de gong uitgeschakeld.
Akoestische waarschuwing contactslot: De waarschuwing contactsleutel wordt afhankelijk van de gecodeerde gegevens, bij uitgeschakeld contact en geopend bestuurdersportier, gedurende maximaal 60 seconden geactiveerd. De waarschuwing wordt direct onderbroken, als een overeenkomstig K-bustelegram naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen van de licht-check-moduul komt.
Akoestische snelheidswaarschuwing: Afhankelijk van de codeergegevens wordt een snelheidswaarschuwing door de regeleenheid voor de instrumentenmodulen geactiveerd. Als de snelheidgrens wordt overschreden, klinkt een kort toonsignaal 3 (T3) via de gong. Als de snelheid meer dan 5 km/h beneden de grenssnelheid daalt, wordt het signaal bij het opnieuw overschrijden opnieuw geactiveerd.
Waarschuwing parkeerrem: Afhankelijk van de codeergegevens wordt een waarschuwing van de parkeerrem door de gong geactiveerd, zodra bij aangetrokken parkeerrem een snelheid van meer dan 3 km/h wordt herkend. Het onderbroken geluidssignaal klinkt zolang de voorwaarden voor de waarschuwing aanwezig zijn, echter maximaal 20 seconden.
Akoestische bandenspanningswaarschuwing: De bandenspanningswaarschuwingslamp wordt via de K-bus door het bandenspanningswaarschuwingssysteem naar de regeleenheid voor de instrumentenmodulen gestuurd. Als de akoestische bandenspanningswaarschuwing is gecodeerd, wordt bij aangezet contact ook een akoestische waarschuwing geactiveerd.
Samenvatting van de gongvarianten
Waarschuwing |
Gongtype |
Voorwaarde |
|---|---|---|
Gordelwaarschuwing via het gordelslotcontact |
onderbroken gongsignaal gedurende maximaal 6 seconden |
Contact "AAN" en gordel niet omgegespt (K-businformatie) |
Waarschuwing contactsleutel |
Onderbroken gongsignaal gedurende maximaal 60 seconden |
Contact "UIT", bestuurdersportier geopend en contactsleutel aangebracht (K-businformatie) |
Snelheidswaarschuwing |
Afzonderlijke gong signaaltoon 3 (T3) |
Contact "AAN", auto rijdt en overschrijdt de grens |
Waarschuwing parkeerrem |
Onderbroken gongsignaal gedurende maximaal 20 seconden |
Contact "AAN", auto rijdt sneller dan 3 km/h en de parkeerrem is aangetrokken |
Bandenpech |
Afzonderlijke gong signaaltoon 3 (T3) |
Contact "AAN", bandenpech herkend (K-businformatie) |