De toerentalstabilisatie compenseert de toerentalschommelingen van de afzonderlijke cilinders ten opzichte van elkaar, die veroorzaakt worden door de onderling verschillende inspuithoeveelheden en het cilinderrendement. Dit gebeurt d.m.v. geregelde correctie-inspuitingen bij elke cilinder en bij elke inspuiting.
De maximale correctiehoeveelheid is afhankelijk van de inspuithoeveelheid en ligt tussen ± 3 en ± 10 mg/slag.
De regeling is actief in een bepaald toerentalbereik en bepaalde inspuithoeveelheid.
Wanneer de correctiehoeveelheid van een cilinder een bepaalde grenswaarde overschrijdt, kunnen twee storingen worden opgeslagen:
De grenswaarde is afhankelijk van de inspuithoeveelheid en ligt tussen ± 4,9 en ± 5,9 mg/slag