De regelbare motorsteunen worden afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden op "hard" of "zacht" geschakeld.
Via slangen worden de motorsteunen verbonden met de drukomvormer. Bij aansturing door DE-regeleenheid zorgt de drukomvormer voor onderdruk in de motorsteunen, waardoor deze in de stand "zacht" staan.
De motorsteunen worden aangestuurd bij:
Als er een storing in de aansturing van de drukomvormer optreedt, wordt de storing 3520 "Motorsteunregeling" in het geheugen opgeslagen.
De motorsteunregeling wordt uitgeschakeld als één van de volgende storingen optreedt: