Secundaire-luchtsysteem

 

Bewaking van het secundaire luchtsysteem

Ter controle van de bedoelde functie van het secundaire luchtsysteem wordt een automatische controle uitgevoerd. Hiertoe moet de functie van de secundaire luchtinjectie en de afsluit- en luchtomschakelventielen bij elke maal activeren worden bewaakt. De secundaire luchtinjectie dient voor het nabehandelen van het uitlaatgas tijdens de warmdraaifase van de motor. Hiertoe wordt de verse lucht direct in het uitlaatspruitstuk geblazen, wat leidt tot een snellere verwarming van de katalysator.

Afhankelijk van de hoeveelheid uitlaatgas wordt de in het secundaire-luchtsysteem ingeblazen luchthoeveelheid m.b.v. de secundaire luchtmassameter met hittefilm gecontroleerd.

Kort na het starten van de motor wordt de secundaire luchtpomp via het SLP-relais geactiveerd. De inschakelduur is afhankelijk van de volgende omstandigheden:

- motortemperatuur

- belastingssignaal

- motortoerental

Principe van de bewaking

Tijdens het activeren van de secundaire-luchtpomp wordt in de motorregeleenheid de lambda-sondespanning bewaakt. De lambda-sondespanning bevindt zich bij een correct functionerend secundaire luchtsysteem voornamelijk in het armere gebied.

In regelmatige afstanden (elke 20 ms) wordt nu de lambda-sondespanning intern door de regeleenheid geregistreerd. Met elke meting, waarbij de lambda-sondespanning in het arme gebied wordt vastgesteld, wordt er een interne teller met één stap verhoogd. Wanneer deze teller een voorgedefinieerde drempelwaarde overschrijdt, dan wordt het systeem als functioneel beoordeeld. Wordt deze drempelwaarde niet bereikt, dan herkent de motorregeleenheid een storing in het secundaire luchtsysteem. Er volgt een invoer in het storingsgeheugen.