Na werkzaamheden aan het luchtveringssysteem die de regeleenheid betreffen, moeten correctiewaarden in de regeleenheid worden ingevoerd. Deze correctiewaarden worden in dit testmoduul na het invoeren van de velgmaat en de werkelijke waarden automatisch berekend en in de regeleenheid ingevoerd.
De hoogtecompensatie moet na de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- Vervangen van de regeleenheid
- Vervangen van een of beide hoogtesensoren
- Vervangen van de draadbundel
Alvorens de hoogtecompensatie uit te voeren moeten de volgende aanwijzingen in acht worden genomen:
De auto moet op een vlakke ondergrond staan.
Het onderstel mag niet onder voorspanning staan.
De luchtvering moet gestabiliseerd zijn (voor alle zekerheid de motor aan- en uitzetten.)
De stroomvoorziening moet gewaarborgd zijn (accuspanning controleren).
Tijdens de hoogtecompensatie mag de auto niet worden be- of ontladen.
Vóór de compensatie nogmaals een controle van de hoogte uitvoeren.
Na de hoogtecompensatie wordt de bandmodus automatisch gewist. De regeling begint, vanwege het systeem, tijdens het rijden.
Zodra de servicetestmoduul de melding ”de niveau-correctie is met succes uitgevoerd” geeft, is deze afgesloten. Een mogelijke, lichte scheefstand of een onjuiste regeling kan als volgt worden gecorrigeerd:
- Motor starten en uitzetten
- De auto met minstens 200 kg beladen en vervolgens weer ontladen.