De diefstalbeveiligingsinstallatie (DWA) wordt aangestuurd door het basismoduul V van de centrale carrosserie-elektronica (ZKE).
De volgende ingangen worden gecontroleerd:
Bij een alarm wordt het akoestische en het optische alarm (afhankelijk van het betreffende land gecodeerd) geactiveerd.
De diefstalbeveiligingsinstallatie wordt bij het vergrendelen/centraal sperren van de centrale vergrendeling automatisch geactiveerd (centraal sperren = contact AF, linker of rechter portier openen en sluiten, auto via slotcilinder of radiografische afstandsbediening vergrendelen).
Na het activeren en een wachttijd van 3 seconden begint de bewaking van de ingangen. Deze wachttijd maakt het mogelijk om bijv. het portier te sluiten, kort na het activeren van de DWA. Als één of meerdere inputsignalen zich na het activeren niet in ruststand bevinden (bijv. portieren geopend), knippert de status-LED gedurende 10 seconden. De schakelaar die niet in de ruststand staat, wordt niet meegenomen in de bewaking.
Als de DWA binnen 10 seconden na de eerste activering opnieuw wordt geactiveerd (opnieuw draaien van de sleutel in het portierslot of indrukken van de toets van de afstandsbediening), worden de hellingshoeksensor en de interieurbeveiliging uitgeschakeld. Hiermee kan onder bepaalde omstandigheden (bijv. vervoer op een autotrein of per boot) het gevaar van een vals alarm worden voorkomen.
Aanduidings-LED
Voor een optische terugmelding dient een lichtdiode (LED), die de toestand van de DWA aangeeft. Deze LED bevindt zich op de binnenspiegel.
DWA-LED |
DWA-toestand |
OPEN |
Gedeactiveerd |
Constant knipperen |
Geactiveerd |
Knipperen gedurende 10 seconden, daarna constant branden |
Ingang niet in ruststand |
1 seconde branden, daarna constant branden |
Nogmaals activeren (hellingshoeksensor en interieurbeveiliging worden uitgeschakeld) |
5 minuten knipperen, daarna constant branden |
Inschakeling alarm |
!0 seconden knipperen, daarna doven |
Uitschakelen na alarm |
Tijdens het flitsen wordt de DWA-LED 1 maal per 2 seconden aangestuurd. Tijdens het knipperen wordt hij 2 maal per seconde aangestuurd.
Via de diagnose kan de toestand van de inputsignalen worden uitgelezen. Hierdoor is een snelle storingsdiagnose mogelijk bij een "knipperende LED na het activeren".
Via codering kunnen extra terugmeldingen bij het activeren en deactiveren (afhankelijk van het betreffende land) zijn ingesteld:
DWA-toestand |
Optische reactie |
Akoestische reactie |
Inschakelen |
1 x waarschuwend knipperen |
1 kort geluidssignaal |
Uitschakelen |
2 x waarschuwend knipperen |
2 korte geluidssignalen |
Het alarm wordt ingeschakeld door de basismoduul. Voor het geven van akoestische geluidssignalen dient een sirene.
Bij een alarm wordt de sirene gedurende 30 seconden aangestuurd. Met het uitschakelen van de DWA wordt het alarm direct afgebroken. Door codering (afhankelijk van het betreffende land) wordt de sirene met een ononderbroken of een onderbroken geluidssignaal ingesteld.
Tegelijkertijd met het akoestische alarm wordt gedurende ca. 5 minuten een optische alarm geactiveerd. Het inschakelen van de verlichting geschiedt via de K-bus door het verlichtingschakelcentrum. In het basismoduul is afhankelijk van het betreffende land gecodeerd, welke verlichtingen (alleen waarschuwingsknipperlichten of eveneens het dimlicht resp. grootlicht) bij een optisch alarm worden aangestuurd.
De voor de alarminschakeling verantwoordelijke ingang wordt in het alarmgeheugen in het basismoduul opgeslagen. Het alarmgeheugen kan in het diagnoseprogramma worden uitgelezen en met "storingsgeheugen wissen" worden gewist.
De sirene bevat de elektronica en de batterij. Daardoor kan hij onafhankelijk van het boordnet worden geactiveerd.
De sirene wordt door de basismoduul via de draad STDWA geactiveerd en gedeactiveerd (dezelfde draad activeert en deactiveert eveneens de hellingshoeksensor en de interieurbeveiliging). De sirene ontvangt via de draad SIRENE informatie over het activeren van het alarm door de basismoduul. Bij een geactiveerde sirene kan het alarm echter ook worden geactiveerd, als de sirene van het boordnet wordt losgekoppeld of de accu van de auto wordt losgekoppeld.
Als het alarm door manipulatie aan de noodstroomsirene wordt ingeschakeld, wordt het alarm niet in het alarmgeheugen opgeslagen daar het basismoduul het alarm niet kan registreren.
Als bij een geactiveerde diefstalbeveiligingsinstallatie de bovenste achterklep via de afstandsbediening wordt geopend, worden het achterklepcontact, de interieurbeveiliging en de hellingshoeksensor gedurende het alarm uitgeschakeld
Bij het uitvallen van de radiografische afstandsbediening of de centrale vergrendeling kan het gebeuren dat de DWA niet meer kan worden uitgeschakeld. In dit geval moet de DWA worden gedeactiveerd d.m.v. de nooduitschakeling, waarbij echter het alarm afgaat.
Procedure:
Als tijdens de wachttijd een portier wordt geopend of de stand van het contactslot wordt gewijzigd, wordt de nooduitschakeling afgebroken.
Een nieuwe nooduitschakeling kan pas na beëindiging van het alarm (ca. 5 minuten) weer worden uitgevoerd.
Via de afstandsbediening kan een alarm worden geactiveerd, als op de sleutel met afstandsbediening de toets "kofferdeksel/Panic" langer dan 1 seconde ingedrukt wordt gehouden.
Bij het activeren van deze "Panic" mode wordt, onafhankelijk van de momentele toestand van de DWA, een akoestisch of optisch alarm geactiveerd. Bij elke deactivering of activering van de DWA en bij het ontgrendelen van de portieren met de sleutel wordt de "Panic" Mode afgebroken.