In het kader van de maatregelen voor modeljaar 1999 wordt de M62TU motor aan inlaatzijde van een geregelde VANOS voorzien. Het VANOS-systeem dient voor een toename van het koppel in het onderste en middelste toerengebied. De geringere klepoverlap zorgt voor een vermindering van de restgassen bij stationair toerental. Door de interne uitlaatgasrecirculatie in het deellastgebied wordt de hoeveelheid stikstofmonoxide gereduceerd. Verdere voordelen zijn een snellere opwarming van de katalysator, minder emissies en een verlaging van het brandstofverbruik.
De totaal mogelijke verstelling van de nokkenas bedraagt 20 nokkenasgraden resp. 40 krukasgraden. Dit zorgt voor een max. openingsmoment van de inlaatnokkenas van 84 krukasgraden tot 124 krukasgraden.
Het max. openingsmoment van de uitlaatnokkenas bedraagt constant -97 krukasgraden voor de M62B35 en -104 krukasgraden voor de M62B44.
Het VANOS-systeem van de M62TU bestaat voor elke cilinderrij uit de volgende onderdelen:
- Inlaatnokkenas
- Vanos-aandrijving met kettingwielen
- olieverdeler-tussenflens
- Elektromagnetische klep
- Terugslagklep
- Impulstandwiel voor de nokkenassensor
Aan de hand van het toerental, het belastingsignaal alsmede een aantal andere meetgrootheden m.b.t. de motor wordt de vereiste stand van de inlaatnokkenas berekend. Het VANOS-mechanisme wordt door de DME-regeleenheid overeenkomstig aangestuurd. Hiertoe wordt het VANOS-mechanisme direct van de motoroliedruk voorzien. Een door de DME-regeleenheid gefaseerd aangestuurde magneetklep geeft de oliekanalen voor de vervroeging of verlating van de inlaatnokkenas vrij. De inlaatnokkenas kan binnen het maximale verstelbereik traploos variabel worden versteld. Zodra de optimale nokkenaspositie is bereikt, wordt door de magneetkleppen de hoeveelheid olie in de verstelcilinder in beide kamers constant gehouden. Hierdoor blijft de nokkenas in de betreffende stand staan.
Als de motor wordt gestart, bevindt de inlaatnokkenas zich in de eindstand ”laat”.
Het VANOS-systeem is geschikt voor volledige diagnose. Wanneer tijdens het draaien van de motor een storing optreedt, dan wordt de betreffende storingscode in het DME-storingsgeheugen opgeslagen. Als het VANOS-systeem bij een defect niet meer kan worden aangestuurd, wordt een motornoodprogramma ingeschakeld.
Voor een functiecontrole en storingsdiagnose biedt het diagnoseprogramma de mogelijkheid van een VANOS-test via de tester.