Bij alle regeleenheden kunnen in de regeleenheid interne storingen optreden, waarvoor in de werkplaatsen meestal geen geschikte maatregelen voor het verhelpen van de storing beschikbaar zijn. In dergelijke gevallen moet de regeleenheidsoftware of de inwendige hardware (bestaande uit microprocessor, geheugen, I/O-componenten, inwendige sensoren enz.) worden gecontroleerd.
Een dergelijke controle vindt plaats bij de zelftest.
Bovendien worden andere componenten gecontroleerd. De daaruit resulterende storingsmeldingen kunnen echter ook gevolgstoringen van andere storingen zijn. Daarom wordt in de testmoduul voor de zelftest van de regeleenheid door het analyseren van verdere informatie vastgesteld, of het werkelijk een storing in de regeleenheid betreft.