Opmerking! Structuur van dit document.
Aan het begin van dit document zijn de belangrijkste Diagnose-aanwijzingen beschreven. Daarop volgend vindt u de functiebeschrijvingen.
Indien zich na een reparatie problemen voordoen bij het wissen van het storingsgeheugen, dan moet de volgende procedure worden gevolgd:
Attentie!
Controle- en waarschuwingslampen worden bij bepaalde storingen zo nodig pas na een korte proefrit uitgeschakeld.
Na het vervangen van de DSC-eenheid of de DSC-regeleenheid De parameters voor de bandenpechmelding (RPA) en de rijsnelheidsregeling via Progman moeten worden gecodeerd.
Met betrekking tot de DSC-functie codeert de DSC-regeleenheid zichzelf. Bij deze procedure wordt ook het chassisnummer opgeslagen. Een compensatie van de stuurhoeksensor is bij DSC 8/DSC 8Plus daarom niet nodig. Bij elke opstart (contact aan) vergelijkt de DSC het opgeslagen chassisnummer met het werkelijke chassisnummer. De DSC codeert zich overeenkomstig het type auto, als de chassisnummers niet met elkaar overeenkomen. Bij deze gelegenheid worden de aangeleerde inregelwaarden van de sensoren op de basisinstelling teruggezet (behalve: sensor langsversnelling).
De volgende werkzaamheden uitvoeren:
Na vervanging van de DSC-sensor moet de servicefunctie ”Compensatie DSC-sensor” worden uitgevoerd. In de DSC-sensor wordt de sensor langsversnelling gecompenseerd.
De stuurhoeksensor vormt een eenheid met het schakelcentrum stuurkolom. De stuurhoeksensor kan niet afzonderlijk worden vervangen. De servicefunctie ”Compensatie stuurhoeksensor” of bij auto's met actieve besturing de servicefunctie ”Ingebruikneming/instelling actieve besturing” moet na de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
De E70 is standaard met de dynamische stabiliteitscontrole (DSC) uitgerust.
E60/E61 vanaf 03/2007.
De DSC is een doorontwikkelde versie van DSC 8Plus. Ter onderscheiding wordt dit onderstelregelsysteem ”DSC Premium” genoemd. Leverancier van het DSC-systeem is Bosch.
De regelfuncties van DSC zijn verder verbeterd. De verbetering is door toepassing van een terugvoerpomp met 6 plunjers evenals een krachtiger elektronisch systeem bewerkstelligd. In vergelijking tot zijn voorganger (E53) beschikt de E70 over meer functies:
Meer rijveiligheid door andere systemen te combineren:
DSC is een systeem voor rijdynamiek, dat de koersstabiliteit van de auto behoudt. DSC verbetert:
DSC herkent bovendien instabiele toestanden zoals onderstuur en overstuur. DSC helpt de auto, binnen de natuurkundige wetten, een stabiele koers te houden.
Daartoe moet de DSC beschikken over de volgende dynamische eenheden:
Bovendien wordt de wens van de bestuurder herkend aan de hand van de stuurhoek en de remdruk die de bestuurder via het rempedaal uitoefent. Daarnaast leveren de wieltoerentalsensoren informatie over de snelheid van de afzonderlijke wielen. Uit de tot de beschikking staande waarden wordt de is-waarde, de werkelijke waarde, vastgesteld, waarmee de auto zich op dat moment voortbeweegt. De is-toestand wordt met de richtwaarden vergeleken, die in de DSC-regeleenheid worden berekend. Wijken de actuele is-waarden af van de richtwaarden, dan wordt de DSC actief en grijpt in het remsysteem resp. de motorregeling in.
De volgende componenten voor de dynamische stabiliteitscontrole worden beschreven:
De DSC-eenheid bestaat uit de DSC-regeleenheid en de hydraulische eenheid. De DSC-regeleenheid stuurt via de spoelen van de kleppen de hydraulische eenheid aan.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
DSC-regeleenheid met stekkeraansluiting |
2 |
Hydraulische unit |
3 |
Pompmotor |
|
|
In de DSC-eenheid bevindt zich een remdruksensor. Deze remdruksensor registreert de met het rempedaal en de rembekrachtiger opgebouwde remdruk.
De remdruksensor heeft een meetbereik van 0 tot 250 bar. Het nulpunt wordt alleen tijdens het rijden geïnitialiseerd.
De DSC-eenheid maakt met zijn nieuwe concept een preciezere regeling mogelijk. In de pompmotor werken 2 x 3 pompelementen van 6,5 mm. Door dit concept ontstaat een aanzienlijk verbeterde drukdynamiek. Daardoor pulseert het rempedaal bij het in werking treden van het ABS minder. Bovendien is de regeling van Hill Descent Control (HDC) aanzienlijk verbeterd.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
A |
DSC 8Plus |
B |
DSC Premium |
1 |
Volumestroom [l/min] |
2 |
Tijd [s] |
De stroomverdeler bij de koppeldoos elektronica (JBE) voorziet de DSC-eenheid van spanning. Eenmaal klem 30 voor de terugvoerpomp, eenmaal klem 30 voor de magneetkleppen. De DSC-regeleenheid is voorzien van klem 30g.
De actieve wieltoerentalsensoren bepalen de omtreksnelheid van de afzonderlijke wielen. Bovendien herkennen de wieltoerentalsensoren de draairichting (vooruit of achteruit). Bij stilstaand wiel zendt de wieltoerentalsensor elke
0,75 seconde een puls uit. Door de stroompuls wordt de beschikking van de wieltoerentalsensor aangeduid.
De actieve wieltoerentalsensoren bieden de volgende voordelen:
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Wieltoerentalsensor vooras |
2 |
Wieltoerentalsensor achteras |
3 |
Puls voor het toerental |
4 |
extra informatie, als draairichting en luchtspleet |
5 |
Signaalverloop |
6 |
Wiellager met magneten |
Op de voor- en achteras zijn om het wiellager een ring van magneten aangebracht (pulsring). De noord- en zuidpolen van de pulsring wisselen elkaar af. Een noordpool met een zuidpool komt overeen met 1 puls (vergelijkbaar met een tand/uitsparing van een pulsring). De wieltoerentalsensor bestaat uit 3 Hallsensoren en analyse-elektronica.
De actieve wieltoerentalsensoren veranderen hun elektrische weerstand onder invloed van een magnetisch veld. Elke pulsring veroorzaakt 2 pulsen in de wieltoerentalsensor (96 pulsen per wielomwenteling). Voor de dataoverdracht naar de regeleenheid worden op de flanken van de pulsen nog extra gegevens toegevoegd. Deze geïntegreerde dataverwerking vindt functioneel plaats met behulp van het vaststellen van het toerental. De volgende extra informatie is bijvoorbeeld mogelijk:
De DSC-sensor meet:
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
DSC-sensor |
2 |
Stekkerverbinding |
Het sensorelement bestaat uit twee piëzo-elektrische acceleratiesensoren. In de meetcel van de versnellingssensor is een gewicht verend opgehangen.
Bij versnellende beweging worden 2 verend opgehangen gewichten meeversneld. De daartoe benodigde kracht wekt een mechanische spanning in het piëzo-elektrische materiaal op. De elektrische ladingsverplaatsing die daardoor ontstaat wordt met metaalelektroden opgenomen en als elektrisch signaal verwerkt. Uit het verschil tussen beide versnellingssignalen wordt het rotatiemoment afgeleid. De DSC-sensor levert op deze wijze een rotatiemoment- en een acceleratiesignaal.
De sensor versnelling in lengterichting wordt voor de wegrijassistent benut.
De DSC-sensor is via het onderstel-CAN (F-CAN) met de DSC-regeleenheid verbonden.
De DSC-regeleenheid voorziet de DSC-sensor van spanning.
De stuurhoeksensor is in het schakelcentrum stuurkolom (SZL) ingebouwd. De stuurhoeksensor meet optisch en contactloos de stuurwielhoek. De stuurhoeksensor is op de printplaat met de analyse-elektronica bevestigd. De stuurhoeksensor bestaat uit de volgende componenten: Codering en optische sensor.
De codering is met behulp van de wikkelveercassette met het stuurwiel verbonden. Wanneer het stuurwiel wordt bewogen, beweegt de codering binnen in de optische sensor. Op de codering zijn verschillende lijnen voor het analyseren aangebracht.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Schakelcentrum stuurkolom (SZL) |
2 |
Optische sensor |
3 |
Codering |
|
|
De SZL-sensor is via het onderstel-CAN (F-CAN) met de DSC-regeleenheid verbonden.
Met de DTC-toets wordt de toestand van het onderstelregelsysteem omgeschakeld. De DTC-toets is voorzien van het opschrift ”DTC”. Met de DTC-toets kunnen 3 standen worden ingesteld:
E70
De DTC-toets bevindt zich in het schakelcentrum middenconsole (geen regeleenheid). Het schakelcentrum middenconsole is verbonden met het geïntegreerde verwarmingssysteem en de airconditioning (IHKA). De IHKA stuurt een signaal naar de K-CAN.
E60 en E61 vanaf 03/2007:
De DTC-toets bevindt zich in het schakelaarblok links naast de asbak. Het schakelaarblok is op het schakelcentrum middenconsole (SZM) aangesloten. De SZM-regeleenheid bevindt zich in de zekeringenhouder achter het dashboardkastje.
Afbeelding toont E70
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Schakelcentrum middenconsole |
2 |
HDC-toets HDC betekent Hill Descent Control: Afdaalhulp |
3 |
DTC-toets |
|
|
E70:
De HDC-toets bevindt zich eveneens in het schakelcentrum middenconsole.
E60 en E61:
De vrij programmeerbare toetsen op het stuurwiel kunnen voor de afdaalhulp (HDC) worden gebruikt. De HDC kan bovendien via de iDrive worden geactiveerd.
De DSC ontvangt extra ingangssignalen van de volgende componenten:
Een te laag remvloeistofniveau wordt geregistreerd (in het reservoir via een reedcontact) en aan de DSC-regeleenheid doorgegeven. Bij een te laag remvloeistofniveau is DSC uitgeschakeld. Anders bestaat het gevaar dat er lucht in het remsysteem terecht komt.
Samen met het signaal van de remdruksensor wordt remmen herkend.
In de remlichtschakelaar zijn 2 schakelaars (2-fasen) ingebouwd. Een signaal wordt via een draad aan de DSC beschikbaar gesteld. De motorregeleenheid ontvangt beide signalen. De motorregeleenheid zet het signaal op het PT-CAN. Uit de beide signalen herkent de DSC-regeleenheid, of het rempedaal is ingedrukt.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Remlichtschakelaar |
2 |
Stekkerverbinding |
Het Car Access System (CAS) voorziet de remlichtschakelaar met klem R van spanning.
De remblokslijtagesensoren (linksvoor en rechtsachter in de binnenste remblokken) dienen als extra informatie over de dikte van de remblokken. Via de extra informatie (2 referentiepunten) wordt de berekende waarde van de DSC ingeregeld.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Remschijf |
2 |
Remklauw |
3 |
Remblokslijtagesensor (voorbeeld achteras) |
|
|
Een kritische remblokdikte wordt in het instrumentenpaneel door de servicebehoeftemelding (Condition Based Service CBS) en de algemene remwaarschuwingslamp in rood weergegeven.
De volgende verdere regeleenheden werken mee aan de dynamische stabiliteitscontrole:
Bij het uitvallen of een storing in de DSC verschijnt op het LC-display een Check-Control-symbool. De Check-Control-symbolen hebben allemaal een bepaalde betekenis.
Bij een aanwezige Check-Control-melding kan de extra en aanvullende te volgen procedure in het Central Information Display (CID) worden weergegeven.
Het CAS ontvangt van de DSC een verwerkt toerentalsignaal. Het CAS herkent uit het signaal, of de auto stilstaat of rijdt.
De stroomverdeler bij de koppeldoos elektronica voorziet de DSC-eenheid van spanning.
Klem 30 voor de terugvoerpomp evenals de magneetkleppen.
Klem 30g voor de DSC-regeleenheid.
Afbeelding toont E70
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
wieltoerentalsensor linksvoor |
2 |
Remblokslijtagesensor linksvoor |
3 |
Remvloeistofniveauschakelaar |
4 |
wieltoerentalsensor rechtsvoor |
5 |
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC) |
6 |
Digitale Motor Elektronica of Digitale Diesel Elektronica (DDE of DDE) |
7 |
Junction-Box-elektronica (JBE) |
8 |
wieltoerentalsensor rechtsachter |
9 |
Remblokslijtagesensor linksvoor |
10 |
Verdeelbak (VTG) |
11 |
DSC-sensor |
12 |
Schakelcentrum stuurkolom (SZL) |
13 |
wieltoerentalsensor linksachter |
14 |
Car Access System (CAS) |
15 |
Instrumentengroep (KOMBI) |
16 |
Geïntegreerde automatische verwarming/airconditioning (IHKA) |
17 |
Schakelcentrum middenconsole |
18 |
Remlichtschakelaar |
F-CAN |
Onderstel-CAN |
K-CAN |
Carrosserie-CAN |
Kl.30 |
Klem 30 |
Klem 30g |
Klem 30g |
PT-CAN |
Powertrain-CAN |
|
|
De volgende voor de nieuwe E70 systeemfuncties van de DSC zijn beschreven:
Verdere bekende systeemfuncties voor het DSC zijn:
Bovendien zijn nog de volgende functies geïntegreerd, de niet bij de rijdynamiekregeling horen:
DTC is een voor bepaalde wegdekomstandigheden voor de aandrijving geoptimaliseerde uitvoering van DSC. De Dynamische tractieregeling (DTC) biedt een verbeterde tractie bij gedeeltelijk gereduceerde rijstabiliteit en wordt daarom alleen voor uitzonderingsgevallen aanbevolen. In de volgende uitzonderingssituaties kan het zinvol zijn het DTC kortstondig te activeren:
De functie DTC komt overeen met DSC met een iets gewijzigde regelstrategie. DTC kan door uitschakeling van DSC (DTC-toets) worden geactiveerd. DTC bootst door te remmen de functie van een conventioneel sperdifferentieel na. Daardoor wordt het aandrijfkoppel op de wielen verhoogd, die op een ondergrond met een hogere weerstandswaarde staan.
Voordeel: Met DTC staat een hogere tractie ter beschikking. Ingrepen voor het stabiliseren van de wagen (bijv. reductie van het motorvermogen) worden iets later uitgevoerd als bij DSC. In bepaalde situaties moet de bestuurder zelf sterker corrigerend ingrijpen om de wagen te stabiliseren.
Vroegtijdig aanleggen van de remblokken tegen de remschijven verkort de reactietijd van de remmen. Bij snel laten opkomen van het gaspedaal (hoek van het gaspedaal) worden de remblokken direct tegen de remschijven aangedrukt. De DSC wekt een lage remdruk op zonder dat een meetbare vertraging optreedt. Daardoor wordt de luchtspleet tussen de remblokken en de remschijven opgeheven. Wanneer binnen een halve seconde niet wordt geremd, wordt de vroegtijdig opgewekte remdruk weer afgebouwd. Het vroegtijdig aanleggen van de remblokken tegen de remschijven is bij een rijsnelheid van meer dan 70 km/h actief.
”Remmen drogen” verwijderd het vocht, dat zich tijdens het rijden over natte wegen of regen op de remschijven ophoopt. Daarbij worden de remblokken licht tegen de remschijven aangedrukt. Ook deze functie verkort de reactietijd van de remmen. Afhankelijk van het signaal van de regensensor resp. de stand van de ruitenwisserschakelaar zorgt het DSC cyclisch voor een lage remdruk. Daarbij treedt geen meetbare vertraging op. De remblokken worden cyclisch tegen de remschijven gedrukt. Daarbij worden de remschijven regelmatig drooggewist. Hoe vaak en hoe lang de remblokken tegen de remschijven worden gedrukt is afhankelijk van:
Fading wil zeggen: de remwerking neemt af ten gevolge van de hoge temperatuur van de remschijven. Als reactie op herkende Fading verhoogt het DSC de remdruk aan de hand van de door de bestuurder opgegeven remdruk. Bij een bijzonder hoge remschijftemperatuur vindt door de fadingcompensatie het volgende plaats:
Het DSC herkent fading als volgt: Het DSC vergelijkt de actuele vertraging van de wagen met een richtwaarde gerelateerd aan de actuele remdruk. Het DSC verhoogt de remdruk zo lang, tot de richtvertraging wordt bereikt of tot alle wielen door het ABS worden geregeld. De procedure wordt beëindigd, wanneer het rempedaal niet meer wordt ingedrukt of een snelheidsdrempel wordt onderschreden.
Bij het wegrijden op een helling moet worden gewisseld tussen rempedaal naar gaspedaal. De wegrijassistent voorkomt daarbij het terugrollen van de auto voor de volgende situaties:
Daarbij wordt de voor het stilhouden van de auto benodigde remdruk in stand gehouden. De hellingshoek van de weg wordt geregistreerd door de sensor versnelling in lengterichting in de DSC-regeleenheid. Uit de hellingshoek wordt het noodzakelijke remkoppel resp. motorkoppel berekend. Nadat de wens tot wegrijden wordt herkend, en het beschikbare motorkoppel voldoende is om de auto in de gewenste rijrichting te bewegen, wordt de remdruk afgebouwd. Bij bediening van de parkeerrem wordt de wegrijassistent uitgeschakeld. Wanneer na het Loslaten van het rempedaal binnen circa 2 seconden geen wens tot wegrijden wordt waargenomen, wordt de wegrijrassistent eveneens gedeactiveerd.
De snelheidsregeling met remwerking is functioneel in het DSC geïntegreerd. De snelheidsregeling houdt de gekozen snelheid tussen 30 km/h en 250 km/h constant.
In vergelijking met het conventionele snelheidsregelsysteem beschikt het over de volgende extra functies:
De EMF is een parkeerrem.
Bij draaiende motor zorgt het DSC hydraulisch voor de remkracht.
Bij afgezette motor zorgt de EMF via de steleenheid mechanisch voor de remkracht.
Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt het blokkeren van de wielen tijdens het remmen. Voordeel: Korte remweg, de auto blijft richtingsstabiel en bestuurbaar. De remdruk op alle wielen wordt zo geregeld, dat elk wiel in een optimaal slipbereik blijft. Daarbij wordt de slip zo geregeld, dat zo groot mogelijke rem- en dwarskrachten kunnen worden overdragen.
De elektronische remkrachtverdeling (EBV) is een onderdeel van het ABS. EBV regelt de remkrachtverdeling tussen de voor- en achteras afhankelijk van de belading. Voordeel: Onafhankelijk van de belading worden optimale remwegen bij tegelijkertijd een hoge rijstabiliteit verkregen. De remblokslijtage wordt beter verdeeld. Bij uitval van het ABS blijft de EBV-functie zo lang mogelijk behouden. Voor de EBV-functie zijn de signalen van minstens 2 wieltoerentalsensoren per as nodig.
CBC (remregeling in de bochten) is een aanvulling op het ABS. CBC verhoogt de rijstabiliteit, vooral tijdens het remmen in bochten (”bochtenlogica”). Voordeel: Optimalisering van de koersstabiliteit bij deelremming bij het rijden in een bocht. Het verplaatsen van de wiellasten bij het rijden door bochten (reeds bij licht remmen) kan ertoe leiden, dat de rijstabiliteit wordt gereduceerd. CBC zorgt zo nodig bij licht remmen buiten het regelbereik van het ABS voor een stabiliserend tegenkoppel.
De motorsleepmomentregeling (MSR) verhindert de neiging tot blokkeren van de aangedreven wielen op glad wegdek. Bij het terugschakelen of bij abrupte belastingswisseling bestaat (vooral op een wegdek met lage wrijvingswaarde) het gevaar dat de aandrijfwielen door het remmend motorkoppel blokkeren. Met behulp van wieltoerentalsensoren herkent MSR de neiging tot blokkeren reeds vanaf het begin. MSR verlaagt kortstondig het motorremkoppel door licht gas te geven. Voordeel: De aangedreven wielen behouden zo bij losgelaten gaspedaal hun dwarskrachten.
De automatische stabiliteitscontrole (ASC) verhindert het doordraaien van de wielen bij het vertragen of versnellen door remmen- en motorlastwisselingen. Voordeel: Meer tractie en betere koersstabiliteit. Wanneer de wielen van de aangedreven as verschillende grip hebben, wordt het wiel dat dreigt door te draaien afgeremd. Zo nodig wordt ook het motorvermogen gereduceerd.
De actuele rijomstandigheid van de auto wordt door de dynamische stabiliteitscontrole (DSC) door analyse van de sensorsignalen herkend. Deze rijomstandigheid wordt met de aan de hand van een rekenmodel bepaalde richtwaarden vergeleken. Daarmee worden instabiele rijomstandigheden reeds in het begin herkend. Als een afwijking wordt herkend die een in de regeleenheid vastgelegde drempel overschrijdt, dan wordt de auto gestabiliseerd. De stabilisatie (binnen de natuurkundige grenzen) wordt bereikt door vermindering van het motorvermogen en het afzonderlijk afremmen van de wielen. DSC-ingrepen hebben voorrang boven de functies van ABS en ASC. De DSC-functie kan via een toets worden uitgeschakeld. De R56 heeft geen dynamische tractiecontrole (DTC).
De dynamische remregeling DBC ondersteunt de bestuurder in noodstopsituaties, door automatisch de remdruk te verhogen. Voordeel: Kortst mogelijke remweg in noodsituaties door het bereiken van de ABS-regeling op alle vier wielen. In noodstopsituaties wordt vaak het rempedaal niet krachtig genoeg ingedrukt. Daardoor wordt het ABS-regelbereik niet bereikt. De retourpomp brengt de remmen door verhoging van de remdruk in het ABS-regelbereik in de volgende situaties:
De Dynamische stabiliteitscontrole (DSC) zorgt voor de richtwaarde voor de vierwielaandrijving bij xDrive. De DSC-regeleenheid berekent het sperkoppel voor de lamellenkoppeling in de verdeelbak. De richtwaarde is afhankelijk van tendensen voor over- en ondersturen van de wagen en de wielslip. De richtwaarde wordt via de PT-CAN naar de VTG-regeleenheid gezonden. De VTG-regeleenheid meldt het werkelijk ingestelde sperkoppel aan de DSC-regeleenheid. De DSC-regeleenheid berekent het sperkoppel van de lamellenkoppeling als volgt:
De Hill Descent Control (HDC) is een automatische snelheidsregeling bij het nemen van afdalingen bij wagens met vierwielaandrijving. De HDC kan in het schakelcentrum middenconsole worden in- en uitgeschakeld. HDC reduceert de rijsnelheid automatisch. De rijsnelheid wordt door het inschakelen van de remmen op alle vier de wielen tot iets meer dan loopsnelheid gereduceerd. Daardoor wordt een stabiel rijgedrag op steile en gladde ondergronden verkregen. De HDC houdt deze snelheid constant (de DSC-functies blijven alle actief). Met het gaspedaal en het rempedaal of de stuurkolomschakelaar voor de snelheidsregeling kan de rijsnelheid traploos binnen vaste grenzen worden gewijzigd. Vanaf de fabriek is de onderste vrij te programmeren toets op het multifunctionele stuurwiel bestemd voor HDC.
De aanhanger-stabilisatiecontrole herkend slingerbewegingen van een aanhanger om de verticale as. Het systeem werkt vanaf een snelheid van ongeveer 65 km/h bij een aangesloten aanhangerstekker. De Dynamische stabiliteitscontrole (DSC) bewaakt met behulp van de DSC-sensoren het giergedrag van de wagen. Wanneer bij pendelen van de aanhanger de grenswaarde wordt overschreden, dan wordt het motorvermogen gereduceerd. Bovendien remt het DSC automatisch alle 4 wielen. Bij uitgeschakelde of defecte DSC is ook de aanhanger-stabilisatiecontrole buiten werking.
De bandenpechmelding (RPA) is geen functie van de rijdynamiekregeling. De RPA is in de DSC-regeleenheid geïntegreerd, omdat voor deze functie de 4 wieltoerentalsignalen nodig zijn. Het systeem vergelijkt via de 4 wieltoerentallen een afwijking in de afrolomtrekken van de afzonderlijke wielen. Daardoor wordt een langzaam bandenspanningsverlies herkend.
De bandenpechmelding kan op de volgende manieren worden geïnitialiseerd:
CBS is geen functie van de rijdynamiekregeling. Condition Based Service betekent ”Service op basis van behoefte”. In het CBS zijn verschillende onderhoudsfactoren geïntegreerd, bijv. motorolie, bougies en remblokken. In de DSC-regeleenheid wordt de resterende afstand voor de remblokken voor en achter afzonderlijk berekend. Bij de berekening wordt ook de toestand van de remvoeringsslijtagesensoren betrokken (referentiepunt bij 6 mm en 4 mm).
Attentie! DSC-regeleenheid vervangen.
Bij het vervangen van de DSC-regeleenheid moet de reparatiehandleiding in acht worden genomen (speciaal gereedschap nodig).
In het BMW-diagnosesysteem staan de volgende servicefuncties ter beschikking:
Na vervanging moet de DSC-regeleenheid worden gecodeerd.
Na iedere motorstart is de DSC gebruiksklaar.
Drukfouten, vergissingen en technische wijzigingen voorbehouden.