Adaptatiewaarden MSS65

Functiebeschrijving, zie BMW Service Techniek:

TIS -> Document -> SI techniek -> SBT-nummer invoeren

SBT-nummer:

Lijst van de adaptatiewaarden met richtwaarden

 

Adaptatie

Richtwaarde

 

1.

Stationair toerental

-15...25 Nm

 

2.

Leklucht

-10...10 mm2

 

3.

Gasklep/regelaar stationair toerental

0,6...1,03 V

 

4.

VANOS

Aanslag inlaat: 139...151° krukasgraden

Aanslag uitlaat: 122...134° krukasgraden

Klepnauwkeurigheid: 0,7...1,0 [-]

 

5.

Gaspedaalmoduul

Pedaalsensor 1: 0,6...0,85 V

Pedaalsensor 2: 0,3...0,425 V

 

6.

Lambdaregeling

Lambda-adaptatie
Factor: 0,8...1,2 [-]
offset: -20...20 mg

 

7.

Pingelregeling

Pingeladaptatiehoek
cilinder 1-10: -5...5 [-]

 

8.

Vullingsregeling

Bereiksadaptatie 1-8: 0,85...1,15 [-]

 

9.

Katalysatoren

Grenswaarde USA: max. 1,1 [-]

Grenswaarde niet USA: max. 1,0 [-]

 

10.

Trimregeling (vanaf 09/2005)

Grenswaarde USA: -24...24 %

Grenswaarde niet USA: -26...26 %

 

11.

Brandstofdrukregeling (vanaf 09/2005)

Factor: 0,75...1,4 [-]
offset: -15...15 %

 

 

Beschrijving van de adaptaties

  1. Stationair toerental
    Het stationair toerental wordt door de DME via de regelaar stationair toerental op de betreffende richtwaarde afgeregeld. De regeling van het stationair toerental is koppelgebaseerd. Bij afwijkingen van de richtwaarde voor het stationair toerental wordt het toerental door het vergroten of verkleinen van het motorkoppel afgeregeld. Deze vergroting of verkleining wordt bij de stationaire aanpassing vastgehouden. Positieve waarden betekenen, dat de regelaars stationair toerental verder geopend worden.
  2. Leklucht
    De lekluchtadaptatie vergelijkt de door de luchtmassameter gemeten vulling met de door de DME berekende vulling. De DME berekent aan de hand van de momentele behoefte de relatieve vulling en daaruit de benodigde openingsdoorsnede. De adaptatie is bij stationair draaien bij een bedrijfswarme motor actief. De belangrijkste oorzaak bij afwijkingen zijn gewijzigde afstelmaten van de gesloten gaskleppen.
    Bij grotere openingen wijkt de adaptatie in negatieve richting af. Auto's met een hogere kilometerstand neigen naar positieve waarden. Vaak is een reiniging van de gasklephuizen in dat geval voldoende.
    Bij het opsporen van storingen moet het onderscheid tussen leklucht en valse lucht in acht worden genomen:
    De lekluchtadaptatie reageert niet op valse lucht! Bij valse lucht reageren de lambda-adaptatie en de lambdaregeling. De offset-waarde van de lambda-adaptatie wijkt dan in positieve richting af.
  3. Gasklep/regelaar stationair toerental
    Verloop van de gaskleppenadaptatie:
    Verloop van de stationairregelaaradaptatie:
  4. VANOS
    Via de aanslagadaptatie leert de DME de eindaanslag van de VANOS.
    Aan de hand van de staat van de kleppen kan de werking van de elektromagnetische VANOS-kleppen worden beoordeeld. Vervuiling van de magneetkleppen heeft een aanzienlijke invloed op de werking van de hiervan. Hoe groter de adaptatiewaarde, hoe beter de staat van de kleppen.
  5. Gaspedaalmoduul
    De spanningswaarden van de beide Hallsensoren in de gaspedaalmoduul worden in de stationaire stand gemeten en als adaptatiewaarden opgeslagen.
  6. Lambdaregeling
    De lambda-adaptatie verschuift de regelpositie van de lambdaregeling.
  7. Pingelregeling
    Pingelende cilinders worden door de DME statistisch geanalyseerden en aan de hand hiervan wordt een terugtrekhoek berekend. Deze terugtrekhoek wordt als adaptatiewaarde opgeslagen.
    Bij draaiende motor wordt het actuele ontstekingstijdstip met de adaptatiewaarde gecorrigeerd. Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden wordt de adaptatiewaarde beoordeeld.
    Mogelijke invloeden op de pingeladaptatie:
  8. Vullingsregeling
    De vullingsregeling vergelijkt in verschillende bedrijfstoestanden de door de luchtmassameter gemeten vulling met de door de DME berekende vulling. De hierbij vastgestelde afwijking wordt in de vorm van een factor als adaptatiewaarde opgeslagen.
    Met behulp van de adaptatie kunnen in eerste instantie de referentielijnen van de luchtmassameters worden geanalyseerd. Het meetbereik van de luchtmassameter is hierbij in 8 bereiken onderverdeeld.
    Aanwijzingen voor het gebruik van de adaptatie voor het storingzoeken:
  9. Katalysatoren
    Met de katalysatoradaptatie wordt de zuurstofopslagcapaciteit van de katalysatoren gecontroleerd. Bij afwijkingen van de richtwaarden moet de systeemtest katalysatoren worden uitgevoerd.
  10. Trimregeling
    Met de trimregeling wordt de veroudering van de lambdasondes en de katalysator gecontroleerd. Met de adaptatiewaarde wordt de lambdaregeling beïnvloed.
  11. Brandstofdrukregeling
    Bij draaiende motor en gering brandstofverbruik is voor het verkrijgen van de gewenste brandstofdruk een bepaalde pulsverhouding voor de aansturing van brandstofpomp 1 nodig. Deze pulsverhouding wordt vergeleken met de pulsverhouding die de DME vooraf heeft berekend.
    Verschillen tussen de beide pulsverhoudingen worden als offset en als factor opgeslagen. Daarmee wordt de pulsverhouding van de brandstofdrukregeling gecorrigeerd. De offset-waarde corrigeert de pulsverhouding bij lage belastingen, de factor corrigeert de pulsverhouding bij hogere belastingen.
    Mogelijke invloeden op de adaptatie van de brandstofdrukregeling:
    Deze invloeden hebben tot gevolg dat de factor groter wordt.