In de regen/-licht-zonnesensor zijn de volgende sensoren en onderdelen tot een regeleenheid samengevat:
De regen/-licht-zonnesensor is in het wisvlak van de voorruitwissers aan de binnenzijde tegen de voorruit geplakt. De regen/-licht-zonnesensor wordt met een verend plaatje in de houder bevestigd. Het houder is vast op de voorruit gelijmd. Tussen de regen/-licht-zonnesensor en de voorruit bevindt zich een gel-pad. Het gel-pad is op het optisch oog (nieuw onderdeel) aangebracht. Het dient voor de optische verbinding met de voorruit voorkomt het binnendringen van vuil.
Attentie: na het aanbrengen van een nieuwe regen/-licht-zonnesensor kan deze niet meer zonder beschadiging worden gedemonteerd. Het gelpad wordt beschadigd.
Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
---|---|---|---|
1 |
Kap van de spiegelvoet |
2 |
Condenssensor |
3 |
Regen/-licht-zonnesensor |
|
|
Deze montageplaats biedt de garantie dat het ruitoppervlak voor de sensor vrij van vuil en ijs is. Om condens op het sensoroppervlak te voorkomen is de sensor verwarmd.
De regen/-licht-zonnesensor wordt door het functiecentrum dak van spanning voorzien. De signalen van de regen/-licht-zonnesensor worden door de databussen doorgegeven.
De regensensor is een optische sensor. Hij bestaat uit een optisch huis. Bovendien is een elektronische bouwsteen geïntegreerd. In de elektronische bouwsteen zijn naast de elektronica voor de analyse nog 3 optische zend- en ontvangdiodes geïntegreerd.
De lichtsensor is ook een optische sensor. Hij bestaat uit 2 fotocellen en de bijbehorende analyse-elektronica. Een fotocel is naar voren gericht en registreert het vanaf de voorzijde binnenvallende licht (frontlicht). De tweede cel is naar boven gericht en registreert het van boven binnenvallende licht (omgevingslicht).
De solarsensor bestaat uit twee fotocellen. Deze cellen zijn rechts en links in het sensorveld van de regen/-licht-zonnesensor ingebouwd.
De elektronische bouwsteen analyseert de afzonderlijke sensorsignalen en communiceert met het functiecentrum dak.
De volgende systeemfuncties zijn voor de regen/-licht-zonnesensor beschreven:
De regensensor wordt door indrukken van de toets op de wisserschakelaar geactiveerd. Bij ingeschakelde regensensor gaat de diode in de wisserschakelaar groen branden.
Als optische terugmelding van de inschakeling wordt vindt vervolgens een wiscyclus plaats. Aansluitend wordt door de 3 zenddiodes een infrarood licht uitgestraald, dat via het optische huis naar de voorruit wordt geleid. Bij een volkomen droge en schone ruit wordt het infrarode licht volledig naar de 3 ontvangdiodes gereflecteerd.
Wanneer zich water of vuil binnen het bereik van het optische huis op de voorruit bevindt, wordt het infrarode licht gebroken. Daardoor wordt slechts een deel van het infrarode licht naar de ontvangdiodes gereflecteerd. De gereflecteerde hoeveelheid licht is dus de eenheid voor de intensiteit van de neerslag in het bereik van het optische huis. De analyse elektronica herkent aan de hand van de ontbrekende hoeveelheid licht de vochtigheidsgraad van de voorruit. Deze zendt via de databus een signaal. Aan de hand van dit signaal wordt in de koppeldoos elektronica geanalyseerd of een wiscyclus nodig is.
De gevoeligheid van de regensensor kan met behulp van een kartelwiel op de wisserschakelaar in 4 standen worden ingesteld. Telkens wanneer het kartelwiel in de richting ”Gevoeligheid verhogen” (d.w.z. kartelwiel naar boven draaien) wordt bewogen wordt een wiscyclus uitgevoerd.
Bij stilstaande auto en bij het uitvallen van de regen/-licht-zonnesensor worden de voorruitwissers in een vaste intervalstand geschakeld. Met het uitschakelen van klem R wordt de regensensor om redenen van veiligheid uitgeschakeld.
De wijziging van de lichtverhoudingen vóór de auto en in de omgeving ervan wordt door de lichtgevoelige sensoren geregistreerd. De lichtverhouding wordt door de analyse-elektronica verwerkt en via de databus naar de beenruimtemoduul overgebracht. Afhankelijk van de intensiteit wordt bij geactiveerde automatische aansturing van de verlichting het dimlicht in- en uitgeschakeld.
Door de zonnesensoren wordt de intensiteit van het zonlicht gescheiden aan bestuurderszijde en passagierszijde gemeten. De sensorgegevens worden door de analyse-elektronica verwerkt en via de databus naar de IHKA-regeleenheid gestuurd. De IHKA-regeleenheid analyseert deze sensorsignalen.
De volgende richtlijnen worden voor de service aan de regen/-licht-zonnesensor gegeven:
Voor het monteren van de regen/-licht-zonnesensor is een schoon en droog ruitoppervlak zonder beschadigingen vereist. Bovendien met de sensor zonder luchtbellen op de voorruit op de voorruit worden gelijmd.
Voor een storingvrije werking van de regen/-licht-zonnesensor mogen zich geen strepen op de voorruit bevinden. Bovendien moeten de ruitenwisserrubbers in orde zijn.
Initialisering van de regensensor
Om een storingvrije werking van de optische metingen voor het herkennen van neerslag te kunnen garanderen moet de regensensor aan de voorruit worden aangepast.
Voorwaarde voor een storingsvrije initialisatie is, dat de voorruit in de omgeving van de regensensor droog, schoon en schadevrij is.
De initialisatie wordt met de servicefunctie ”regensensor initialiseren” in het BMW diagnosesysteem uitgevoerd. Tijdens deze servicefunctie worden de aanpassingswaarden in de regensensor gewist. Aansluitend wordt de sensor volgens de volgende afloop aan de voorruit aangepast:
In de 10 seconde pauze worden de nieuwe aanpassingswaarden door de sensor automatisch vastgesteld en in het geheugen opgeslagen.
Het opnieuw initialiseren van de regensensor is noodzakelijk:
Codering
Na het monteren van een regen/-licht-zonnesensor moet de sensor opnieuw worden gecodeerd.
Drukfouten, vergissingen en technische wijzigingen voorbehouden.