Variabel inlaatsysteem (DISA)

 

Functie

Via de inlaatslagen van de cilinders worden in het inlaatkanaal periodieke drukschommelingen opgewekt. Deze drukgolven lopen door het inlaatkanaal en reflecteren tegen de gesloten inlaatkleppen. Een nauwkeurig op de kleptiming afgestemde lengte van het inlaatkanaal zorgt ervoor, dat net voor het einde van de openingsslag van de inlaatklep een drukmaximum van de reflecterende luchtgolf de inlaatklep bereikt. Hierdoor wordt een navuleffect bereikt. Door dit navuleffect komt er een grotere hoeveelheid verse lucht in de cilinder.

Door de DISA worden de voordelen van korteen lange inlaatkanalen gebruikt.

Korte inlaatkanalen of inlaatkanalen met een grote diameter zorgen voor hogere vermogenswaarden in het bovenste toerentalgebied en gelijktijdig voor een laag koppel in het middelste toerentalgebied. Lange inlaatkanalen of inlaatkanalen met een kleine diameter maken een hoog koppel in het middelste toerentalgebied mogelijk.

Werking

Voor de resonantieleiding van de twee cilindergroepen is steeds een modulatieleiding geplaatst.

Bij een gesloten verbindingsklep werken de resonantieleiding en de modulatieleiding samen als een lang inlaatkanaal. De daarin pulserende gaskolom zorgt in het middelste toerentalgebied voor een duidelijke koppeltoename.

Voor de vermogenstoename in het bovenste toerentalgebied wordt deverbindingsklep tussen de beide bankengeopend . De dynamiek van de modulatieleiding neemt daardoor grotendeels af. De nu werkzame korte resonantieleiding maakt een hoger vermogen mogelijk in het bovenste toerentalgebied.

Binnen het deellastgebied wordt het vacuümreservoir door de in de aanzuigleiding heersende onderdruk leeg getrokken. De verbindingsklep wordt m.b.v. de vacuümdoos en de pneumatische servomotor gesloten.

Als het schakeltoerental wordt overschreden, deactiveert de DME-regeleenheid de elektromagnetische klep; deze wordt dus uitgeschakeld. De vacuümdoos wordt daardoor belucht en de klep geopend.

Zodra de elektromagnetische klep (bij een te laag schakeltoerental) weer wordt omgeschakeld, worden het drukreservoir en vacuümdoos weer verbonden en de verbindingsklep gesloten.

De schakeltoerentallen voor het activeren en deactiveren zijn ten opzichte van elkaar verschoven (hysterese), om een te snel openen en sluiten te voorkomen.

Deze opstelling van de besturing garandeert, dat bij een eventuele storing van de elektropneumatische bediening van de kleppen de verbindingsklep in ieder geval geopend blijft. Daarmee is het volle motorvermogen in het hogere toerentalgebied (b.v. bij het inhalen) gegarandeerd. De basisinstelling van de klep is dus "open".

Voor het terughalen resp. openen van de klep zorgen twee veren:

- een torsieveer op de kleppenas

- een schroefveer in de membraandoos

De elektromagnetische klep wordt direct door een krachtige eindtrap in de DME-regeleenheid aangestuurd.