Een motor moet bij alle bedrijfsomstandigheden correct werken en de daaraan toegevoerde energie maximaal benutten. Daartoe moet het brandstof-luchtmengsel optimaal worden samengesteld. Alleen dan vindt er een goede verbranding plaats, welke het overeenkomstige motorvermogen oplevert. Bovendien kan alleen vanwege een goede verbranding gegarandeerd worden, dat de productie van schadelijke stoffen binnen de eisen blijven.
Door de adaptaties is het mogelijk, dat de motorregeleenheid bepaalde waarden van componenten en uitvoeringsvarianten kan leren en waardoor ook bepaalde component-toleranties gecompenseerd kunnen worden. Als de adaptaties bepaalde grenzen overschrijden, dan duidt dit op een storing.
De lambda-adaptatie dient voor het compenseren van de mengselbeïnvloedende toleranties van onderdelen en verouderingsinvloeden.
Factoren, zoals b.v. valse lucht en benzinepompdruk, werken eveneens in op de lambda-adaptatie en worden door deze gedeeltelijk gecompenseerd.
Om deze redenen kunnen geen exacte grenzen voor een storing worden aangegeven.
Bij de lambda-adaptatie wordt onderscheid gemaakt tussen de stationaire (additieve) en deellast- (multiplicatieve) mengseladaptatie:
- De adaptatie bij stationair toerental werkt bij stationair toerental, resp. net voor het stationair toerental. Bij een oplopend motortoerental wordt de invloed steeds geringer (belangrijke factor is b.v. valse lucht)
- De deellastadaptatie werkt in het gehele referentiegebied (belangrijke factor is b.v. de benzinepompdruk).
Een benzinemotor benodigd voor het bedrijf een bepaalde lucht-brandstof-verhouding (lambda). De theoretische lucht-brandstof-verhouding bedraagt 14,7 : 1.
De verschillende bedrijfstoestanden (koud, warm, accelereren, enz. vereisen echter een lucht-brandstof-mengsel, dat afwijkt van de ideale waarde. Er moet via verschillende installaties een mengselcorrectie plaatsvinden.
Bij vollast is een rijker mengsel nodig om het gevraagde vermogen te kunnen leveren.
Als lambda < 1 is, dan is er gebrek aan lucht. Het lucht-brandstof-mengsel is vet. De motor bereikt zijn hoogste vermogen bij lambda = 0,85 tot 0,95.
AIs lambda > 1 is, dan is er een overvloed aan lucht. Het lucht-brandstof-mengsel is arm, waardoor het brandstofverbruik en de prestatie vermindert.
Als lambda > 1,3 is, dan kan het lucht-brandstof-mengsel niet meer simpel ontbranden, de motor loopt niet meer, de loopgrens is overschreden.
In de praktijk blijkt een lambda van 0,9 tot 1,1 gunstig te zijn. Moet echter de motor met lambda = 1 worden gebruikt, dan is een inspuitsysteem met lambda-regeling voor de mengselsamenstelling noodzakelijk.
Het elektronische inspuitsysteem meet de door de motor aangezogen lucht en zet de meetwaarde in een elektrisch signaal om, dat door de DME-regeleenheid geëvalueerd wordt. Aan de hand van het elektronische signaal en andere parameters berekent de regeleenheid de gewenste brandstofhoeveelheid van de motor. De regeleenheid stuurt elektromagnetische verstuivers aan. Deze spuiten de brandstof intermitterend naar de toevoerkleppen van de cilinders.