De comfortstart maakt een gebruiksvriendelijke start van de motor mogelijk omdat de startmotor automatisch wordt ingeschakeld tot de motor draait.
Door de wegrijbeveiliging is gewaarborgd dat de motor alleen gestart kan worden wanneer in het contactslot een bij de auto horende afstandsbediening of de reservesleutel (in de sleuteladapter) is geplaatst
De regeleenheid Car Access System (CAS) bevat de functies voor de radiografische afstandsbediening, het start-/contactslot, de klemmenregeling, de wegrijblokkering en de startmotorregeling. Bovendien is hij de Gatewaymoduul tussen de gegevensbussen K-CAN SYSTEEM en K-CAN PERIFERIE.
In het CAS zijn de start-/stop-toets en het contactslot geïntegreerd.
Bovendien bevat het CAS de gegevens voor de EWS-wisselcode (EWS: Elektronische wegrijbeveiliging) die bij het starten aan de motorregeleenheid wordt overgedragen.
Door het CAS wordt klem 15 voor alle elektrische systemen gestuurd. Bovendien wordt bij ingeschakelde klem R de informatie ”Klem R AAN” via de databus aan de regeleenheden overgedragen.
Het CAS regelt ook klem 15 WUP (Wake up) voor alle regeleenheden van de PT-CAN. De activering van klem 15 WUP zorgt ervoor dat de regeleenheden overgaan van de rusttoestand naar de bedrijfstoestand.
Bij de startprocedure wordt klem 50L voor het comfortstartrelais en klem 50E voor het startverzoek op de motorregeleenheid geschakeld.
De afstandsbediening bevat de gegevens voor de elektronische wegrijbeveiliging (EWS) en de radiografische afstandsbediening. Voor de spanningsvoorziening een oplaadbare batterij geïntegreerd. De batterij wordt opgeladen, wanneer de afstandsbediening in het contactslot is vergrendeld.
Voor de mechanische noodbediening bij uitval van de centrale vergrendeling is een mechanische sleutel in de afstandsbediening aangebracht. Deze mechanische sleutel bevat echter geen EWS-gegevens.
Als noodsleutel wordt een mechanische reservesleutel meegeleverd, die ook een gegevensgeheugen voor de EWS-gegevens bevat (transponder). De reservesleutel kan met behulp van een adapter in het contactslot in het CAS worden geschoven.
De motorregeleenheid regelt en bewaakt alle functies van de motor. Hij regelt bovendien de ontsteking en de brandstofinspuiting.
In de motorregeleenheid zijn ook de gegevens voor de EWS-wisselcode opgeslagen. De overdracht van EWS-gegevens tussen CAS en DME vindt plaats via de gegevensdraad D_EWS.
De remlichtschakelaar is een elektronische schakelaar waarmee de bediening van het rempedaal wordt geregistreerd. In het schakelaarhuis zijn twee schakelaars geïntegreerd: de remlichtschakelaar en de remlichttestschakelaar. Hierdoor is een controle van de werking van de schakelaar mogelijk.
Een motorstart is alleen mogelijk, wanneer het rempedaal wordt ingedrukt. Uit veiligheidsoverwegingen wordt daarbij door de CAS-regeleenheid zowel het signaal van de remlichttestschakelaar als ook de schakelaarmelding via de databus K-CAN SYSTEM verwerkt.
De lichtmoduul regelt en controleert de verlichting van de auto. Informatie wordt via de gegevensbus K-CAN SYSTEEM ontvangen en doorgegeven.
De verlichtingsmodule registreert het signaal van de remlichtschakelaar en zendt dit via de databus aan andere regeleenheden.
De DCS-regeleenheid bevat de functies van het antiblokkeersysteem ABS en de stabiliteitsregeling. De DSC-regeleenheid is op de databus PT-CAN aangesloten.
Bij bediende rem zendt de DSC-regeleenheid via de databus een melding dat remdruk is opgebouwd. Het CAS gebruikt deze informatie, zodat ook bij uitval van de remlichtschakelaar een motorstart mogelijk is.
De EGS-regeleenheid regelt en bewaakt de functies van de automatische transmissie. Hij is op de databus PT-CAN aangesloten.
Een motorstart is alleen mogelijk, wanneer de transmissie in de parkeerstand (keuzestand P) of neutraalstand (keuzestand N) staat. De transmissieregeleenheid stuurt de keuzestand door via de databus. Uit veiligheidsoverwegingen is een extra leiding aanwezig tussen de transmissieregeleenheid en de CAS-regeleenheid (draadcode P). Via de draad wordt Plus (accuspanning) geschakeld, wanneer de keuzehendel in P of N staat.
De centrale gatewaymodul verbindt de gegevensbussen
De gehele procedure voor het starten van de motor kan als volgt worden weergegeven:
De afstandsbediening wordt in het contactslot geschoven.
Indrukken van de start-/stop-toets
Na het indrukken van de start-/stop-toets wordt eerst klem 15 geactiveerd.
Bij ingedrukte start-/stop-toets controleert het CAS, of het rempedaal is ingedrukt en de transmissiekeuzehendel in P of N staat. Als deze situatie aanwezig is, wordt de motorstart uitgevoerd:
Startmotorherhalingsblokkering
De startmotorherhalingsblokkering verhindert dat bij draaiende motor de startmotor wordt bediend. De herhalingsblokkering is actief zolang een motortoerental wordt geregistreerd.
Nood-inschakelfuntie
De nood-inschakelfunctie maak het mogelijk dat na een motorstop door een bedieningsfout de motor zonder bediening van het rempedaal direct weer kan worden gestart. Voorwaarde is dat een snelheid >1 km/h aanwezig is.
Wanneer bij draaiende motor de start-/stop-toets wordt ingedrukt, wordt de motor gestopt.
Met de motorstop wordt de automatische transmissie automatisch in de parkeerstand geschakeld.
Na de motorstop kan de afstandsbediening uit het contactslot worden genomen. Voor het losmaken van de afstandsbediening uit de mechanische vergrendeling moet deze iets in het slot worden gedrukt. In het CAS herkent een Hall-sensor (eject-schakelaar), dat de ontgrendeling is gewenst. Bij stilstaande motor en stilstaande auto wordt vervolgens de afstandsbediening ontgrendeld en kan deze uit het contactslot worden genomen.
Vergrendeling
De afstandsbediening kan niet uit het contactslot worden genomen als een motortoerental of een rijsnelheid wordt geregistreerd.
De functie elektronische wegrijbeveiliging (EWS) is in de CAS-regeleenheid geïntegreerd. Door de wegrijbeveiliging is gewaarborgd dat de motor alleen gestart kan worden wanneer een bij de auto behorende afstandsbediening of de reservesleutel wordt gebruikt.
Door een wisselcode is manipulatie door onbevoegden door elektronische dupliceren van een afstandsbediening uitgesloten.
Sleutelidentificatie
In de regeleenheid CAS zijn de gegevens van 10 afstandsbedieningen/reservesleutels opgeslagen. Indien een afstandsbediening of de reservesleutel wordt gebruikt, dan wijzigt via een wisselcodeproces de identificatiecode in de afstandsbediening resp. in de reservesleutel.
Nieuwe afstandsbedieningen of reservesleutels moeten onder vermelding van het chassisnummer worden besteld.
Verbinding met de DME
Tussen de CAS-regeleenheid en de motorregeleenheid wordt via een draadverbinding de wegrijcode overgebracht. De motorregeleenheid geeft de ontsteking en de inspuiting pas vrij als deze code als geldig wordt herkend.
De basiscode (startwaarde) van de wegrijbeveiliging wordt tijdens de productie in de CAS-regeleenheid ingevoerd en kan niet worden veranderd. Hij wordt door een diagnosecommando aan de motorregeleenheid overgebracht, wanneer deze nog ongebruikt is. Na deze invoer kan de startwaarde in de motorregeleenheid niet meer worden veranderd.
Na elke motorstart verandert de wegrijcode in het CAS en in de motorregeleenheid volgens de wisselcodemethode.
De volgende punten moeten in acht worden genomen wanneer het CAS of de motorregeleenheid worden vervangen:
Met de servicefunctie ”DME/DDE - EWS afstemming” in het BMW diagnosesysteem wordt bij een nieuwe motorregeleenheid de EWS-wegrijcode in het CAS uitgelezen en in de motorregeleenheid overgebracht. Hiermee vindt een koppeling plaats tussen de motorregeleenheid en de CAS-regeleenheid.
Als de motorregeleenheid al aan het CAS is gekoppeld wordt met de servicefunctie een startwaarde-afstemming uitgevoerd. Dit betekent dat de wisselcodeberekening tussen het CAS en de motorregeleenheid wordt afgestemd.
Een startwaarde-afstemming is noodzakelijk wanneer door storingen een verschillende wisselcode in de beide regeleenheden aanwezig is.
Met de servicefunctie ”afstandsbediening/reservesleutel blokkeren” in het BMW diagnosesysteem kunnen afstandsbedieningen of reservesleutels worden geblokkeerd of vrijgegeven.
De blokkering is aan te bevelen wanneer een afstandsbediening of de reservesleutel verloren of gestolen is. Een geblokkeerde afstandsbediening (of reservesleutel) wordt niet in het contactslot vergrendeld en de motor kan dus niet worden gestart. De functies van de afstandsbediening zijn ook geblokkeerd.
Een afstandsbediening of een reservesleutel kan alleen worden geblokkeerd, wanneer de afstandsbediening of de reservesleutel ten minste één maal werd gebruikt en op dit moment niet in het contactslot is geschoven.
Voor het uitvoeren van deze functie is het noodzakelijk dat een geldige en vrijgegeven afstandsbediening of een geldige en vrijgegeven reservesleutel in het contactslot wordt herkend.
De nieuwe afstandsbediening in het contactslot aanbrengen en in deze stand vasthouden, tot de afstandsbediening aangrijpt. Dit kan tot tien seconden duren. Na het vergrendelen nog vijf seconden wachten. Hierna is de afstandsbediening gebruiksklaar.
Als de afstandsbediening een vervanging voor een verloren of defecte afstandsbediening is, dan moet de oude afstandsbediening nog met de servicefunctie ”blokkeren/vrijgeven” worden geblokkeerd (zie hierboven). Voor het gebruik van de Car/Key- functies moet de servicefunctie ”Personaliseringsnummer” worden uitgevoerd.