De parkeerhulp PDC helpt de bestuurder bij het in- en uitparkeren: Geluidssignalen en een optische weergave geven de actuele afstand tot een obstakel aan. De meldingen van de PDC zijn:
Naarmate de afstand tot een obstakel kleiner wordt, volgende de geluidssignalen elkaar sneller op. Een kleinere afstand dan ca. 25 cm wordt door een constante zoemtoon aangegeven.
Wanneer de auto langs een wand rijdt wordt de constante zoemtoon uitgeschakeld omdat dat voor de bestuurder hinderlijk is. Zodra de auto de wand dichter nadert wordt de afstandswaarschuwing weer ingeschakeld.
Belangrijk: Verantwoordelijkheid van de bestuurder
De PDC kan de persoonlijke waarneming van obstakels niet vervangen. De sensoren hebben een dode hoek. In dit gebied kunnen obstakels niet meer worden herkend. Het herkennen van obstakels kan de grenzen van de natuurkundige ultrasoonmeting bereiken, b.v. bij aanhangwagens, trekhaken of dunne gespoten voorwerpen. Lage voorwerpen die al zijn herkend kunnen weer ”verdwijnen”, voordat het ononderbroken geluidssignaal klinkt (b.v. bij een hoge trottoirband).
De inschatting van obstakels valt dus ook met de PDC binnen de verantwoordelijkheid van de bestuurder.
Met de toets van de Park Distance Control wordt de PDC met de hand in- of uitgeschakeld.
De toets van de PDC is links van de start/stop-toets aangebracht. De toets van de PDC bestaat uit
de controlelamp in de PDC-toets geeft aan,
De afstand tussen de auto en obstakels wordt gemeten door ultrasoonomvormers in de bumpers.
De afstand tussen de auto en een obstakel wordt volgens de ultrasone echo-methode bewaakt: De ultrasoonomvormers zenden een ultrasoonsignaal uit. Dit ultrasoonsignaal wordt door obstakels gereflecteerd. De ultrasoonomvormers ontvangen deze echo's, versterken deze en zetten ze om in een digitaal signaal. De digitale signalen worden via de gegevensdraad naar de regeleenheid van de PDC gestuurd.
De regeleenheid vergelijkt de gegevens van de afzonderlijke ultrasoonomvormers en berekent de kortste afstand tussen de ultrasoonomvormers en de obstakels.
Het meetbereik van de ultrasoonomvormers ligt tussen ca. 20 cm tot max. ca. 150 cm. Als de minimaal meetbare afstand ontoelaatbaar stijgt, wordt een foutmelding in het storingsgeheugen opgeslagen. Vervuiling, vocht, ijs en sneeuw kunnen leiden tot ontoelaatbare stijging van de minimaal meetbare afstand.
Elke ultrasoonomvormer heeft zijn eigen elektronica, zijn eigen spanningsvoorziening en zijn eigen gegevensdraad naar de PDC-regeleenheid.
In de voorbumper zijn vier ultrasoonomvormers aangebracht
De ultrasoonomvormer achter werken op dezelfde wijze als de ultrasoonomvormer voor.
In de achterbumper zijn vier ultrasoonomvormer aangebracht
Wanneer de PDC-regeleenheid herkent dat een aanhanger aanwezig is en elektrisch aangesloten is, worden de ultrasoonomvormers achter uitgeschakeld.
De PDC-regeleenheid is in de bagageruimte rechtsachter gemonteerd.
De PDC-regeleenheid ontvangt via de K-CAN-Bus SYSTEM de informatie over de in- en uitschakelvoorwaarden van het systeem:
De PDC-regeleenheid
Met de functie afstandswaarschuwing zijn diverse andere regeleenheden in het systeemnetwerk betrokken:
De PDC-regeleenheid levert alleen afstandswaarden tussen de ultrasoonomvormers en obstakels. De ASK berekent hieruit de geluidsfrequentie van de akoestische afstandswaarschuwing.
De akoestische afstandswaarschuwing overstemt het audiogeluid.
De afstandswaarschuwing bij achteruitrijden wordt via de achterste luidsprekers weergegeven.
De achterste luidsprekers worden door de Audio-System-Controller (ASK) aangestuurd. Signaalweg: PDC-regeleenheid -> K-CAN-Bus SYSTEM -> Control-display -> Audio-System-Controller ASK -> DSP-versterker - > Achterste luidspreker.
De afstandswaarschuwing voor wordt codeerafhankelijk uitgegeven via de
Bij het optreden van een storing klinkt ook een waarschuwingssignaal.
De afstand tot een obstakel kan ook optisch in het Control-display worden aangegeven. Wanneer een obstakel verder verwijderd is, wordt het in het Control-display aangegeven voordat het akoestische signaal klinkt (groene weergave).
Afstand laten weergeven: In het Control-display ”Configuratie” selecteren. Op ”PDC-beeld” drukken. De PDC-melding verschijnt zodra de PDC automatisch of met de hand wordt ingeschakeld. De PDC-melding heeft prioriteit boven andere meldingen. Wanneer het PDC-systeem weer wordt uitgeschakeld, verschijnt in de Control-display automatisch weer de eerder weergegeven melding.
De parkeerhulp PDC wordt ingeschakeld, wanneer de bestuurder
De parkeerhulp PDC wordt uitgeschakeld,
Probleemgebieden voor in- en uitschakelvoorwaarden
In grenssituaties kan het PDC-systeem obstakels aangeven terwijl deze niet aanwezig zijn. Of obstakels worden niet herkend:
Probleemgeval: Het PDC-systeem signaleert een obstakel, terwijl er geen is:
Onder de volgende omstandigheden kunnen de ultrasoonomvormers een obstakel signaleren terwijl er geen aanwezig:
Probleemgeval: Het PDC-systeem herkent een bestaand obstakel niet:
Onder de volgende voorwaarden kunnen de ultrasoonomvormers een aanwezig obstakel niet herkennen:
Wanneer in het PDC-systeem een actuele storing aanwezig is,
Het systeem kan niet worden ingeschakeld.
Belangrijk: Voor het storingszoeken eerst de mechanische toestand van de ultrasoonomvormers controleren:
Voor een veelomvattende diagnose erop letten dat de ultrasoonomvormers correct zijn aangebracht en niet vervuild zijn.
Belangrijk: Nieuwe beïnvloedingsgrootheden tijdens de diagnose vermijden:
Tijdens de diagnose mag zich geen obstakel dichter dan 40 cm bij de ultrasoonomvormers bevinden. Wanneer een obstakel zich vlakbij de ultrasoonomvormers bevindt, gaat het PDC-systeem zich anders gedragen.
Ultrasoonomvormers schoon en ijsvrij houden zodat een optimale werking is gewaarborgd.
Niet met een hogedrukreiniger direct op de ultrasoonomvormers spuiten. Altijd een afstand van minstens 10 cm aanhouden.
Zolang de achteruit-versnelling is ingeschakeld wordt een akoestisch signaal via de gong gegeven. De achteruitrij-gong wordt uitgeschakeld zodra de PDC een obstakel in het meetgebied herkent en een afstandswaarschuwing geeft.