De stoelverwarming regelt het verwarmingsvermogen overeenkomstig de door de gebruiker ingestelde waarde.
De regeleenheid regelt het verwarmingsvermogen
In de regeleenheid is een zelftestroutine voor diagnosedoeleinden aanwezig. Optredende storingen worden gedetecteerd en kunnen via een knippercode worden uitgevoerd. De inbouwplaats bevindt zich achter de rugleuning van de achterbank.
De bedieningstoetsen zijn via de autokabelboom aangesloten.
De functie-LED's worden door de regeleenheid aangestuurd.
De schakelaarblokken zijn in de tunnelconsole links- en rechtsachter aangebracht.
De stoelverwarmingselementen zijn weerstandsmatten.
In elke stoel is een mat voor de zitting en de leuning aanwezig
Voor het detecteren van de temperatuur is voor elke stoel een NTC-sensor ingebouwd.
De sensor bevindt zich in het verwarmingselement van het zitkussen.
De gewenste nominale temperatuur kan door de gebruiker worden ingesteld door het indrukken van de bedieningstoets.
Na het inschakelen van de klem 15 kan door één keer indrukken van de bedieningstoets de verwarmingstrap 3 geactiveerd worden. In trap 3 is de hoogste nominale temperatuur geselecteerd. Door de toets nog een keer in te drukken wordt verwarmingstrap 2 geactiveerd (middelste nominale temperatuur). Als de toets nog een keer wordt ingedrukt, wordt verwarmingstrap 1 met de laagste nominale temperatuur ingeschakeld. Bij nog een keer indrukken wordt de verwarming uitgeschakeld.
De LED's worden overeenkomstig de verwarmingstrappen aangestuurd.
Bovendien kan de stoelverwarming worden gedeactiveerd als de toets langer dan 1,2 seconden wordt ingedrukt.
De stoelverwarming wordt afhankelijk van het benodigde vermogen in- en uitgeschakeld.
Als de voedingsspanning van de regeleenheden lager dan 11,4 V wordt, dan wordt de verwarming van de stoelen onderbroken. De instelling van de stoelverwarming blijft gehandhaafd. De verwarming wordt vanaf een spanning van 12,4 V weer ingeschakeld. Tijdens onderspanning is bediening mogelijk. De functiesignalering blijft behouden.
Bij een voedingsspanning van meer dan 16,5 V worden de verwarmings- en indicatiefuncties uitgeschakeld. Bereikt de spanning het normale functiebereik (12,2 V - 16,2 V) dan worden er automatisch geen verwarmings- en indicatiefuncties geactiveerd.
In de regeleenheid is een zelftestroutine voor diagnosedoeleinden aanwezig.