Uitlaatgasrecirculatieregeling (EGR) DDE6.3

Via de uitlaatgasrecirculatieklep wordt, afhankelijk van de bedrijfsstand, een bepaalde hoeveelheid uitlaatgas in het inlaatspruitstuk teruggeleid, om de uitstoot van schadelijke stoffen te laten dalen.

Attentie: Bij de M67TÜ zijn twee EGR-kleppen gemonteerd, die individueel door de DDE-regeleenheden worden aangestuurd. Het hierna beschrevene geldt telkens voor de beide EGR-kleppen. EGR-klep 1 bevindt zich in de rijrichting rechts.

Componenten

Werking

De DDE-regeleenheid stuurt de EGR-kleppen aan met een bloksignaal met pulsverhoudingen (= veranderlijke pulsbreedten) tussen 5 % en 90 %.

Regeling

De hoeveelheid teruggevoerd uitlaatgas beïnvloedt de hoeveelheid aangezogen verse lucht: Hoe meer uitlaatgas teruggeleid worden, hoe minder verse lucht wordt aangezogen. Hoeveel verse lucht die de motor bij uitgeschakelde EGR bij ieder bedrijfspunt doorgeeft is bekend. Zo is dus de vermindering van de aangezogen hoeveelheid verse lucht een maatstaf voor de hoeveelheid teruggeleid uitlaatgas. De regeling stelt tijdens het bedrijf de pulsverhouding voor het stelmechanisme zodanig in dat de voor het bedrijfspunt vastgelegde vereiste hoeveelheid verse lucht wordt aangezogen.

De DDE-regeleenheid berekend uit de volgende instroomgrootheden een vereiste hoeveelheid verse lucht voor ieder bedrijfspunt:

De afstemming van de uitlaatgasrecirculatie (servicefunctie) beïnvloedt de richtwaarde van de uitlaatgasrecirculatie extra.

De oorzaken voor het uitschakelen van het uitlaatgasrecirculatiesysteem tijdens het rijden kunnen uit de regeleenheid worden uitgelezen. De uitschakeloorzaken geven aan of de EGR-regeling actief is of in verband met één van onderstaande omstandigheden is uitgeschakeld.

De uitlaatgasrecirculatie wordt uitgeschakeld bij:

en bij het optreden van de volgende storingen:

Bewaking

Tijdens het geregelde bedrijf van de EGR bewaakt de regeleenheid de aangezogen hoeveelheid verse lucht. Wanneer de regeleenheid een ongeoorloofde afwijking tussen richt- en werkelijke waarde vaststelt, kunnen de volgende storingen worden opgeslagen:

Wanneer de regeleenheid in de aansturing van het stelmechanisme een defect opmerkt, kunnen de volgende storingen worden opgeslagen: