Bij de IHKA geïntegreerde verwarmings- en airconditioningssystemen zijn de volgende functies beschikbaar:
Met de IHKA kan het interieurklimaat in de auto aan de individuele behoeften van de inzittenden worden aangepast. Daartoe wordt een Basis- of een High-uitvoering van de IHKA ingebouwd. Informatie-uitwisseling tussen de verschillende componenten en de IHKA vinden plaats via de databus K-CAN SYSTEM.
Als extra speciale uitvoering voor de High-uitvoering van de IHKA kan een FKA airconditioning achterin met een geïntegreerd koelkastje ingebouwd worden.
De FKA is d.m.v. twee afsluitkranen en een druk- en een aanzuigleiding op het koelmiddelcircuit van de IHKA aangesloten. De afsluitkranen bevinden zich voor de verdampers en worden alleen gemonteerd als de auto van een FKA is voorzien. De afsluitkranen kunnen alleen door de FKA geactiveerd worden, als de IHKA op ”FKA is ingebouwd” gecodeerd is.
Opmerking: Als de IHKA niet op ”FKA is ingebouwd” gecodeerd is, zijn de afsluitkranen stroomloos en blijven ze gesloten. In dit geval zijn beschadigingen mogelijk.
De digitale motorelektronica wordt door de IHKA-aansturing via de databus K-CAN over het inschakelen van de koelmiddelverdichter geïnformeerd. Indien geen uitschakelcriterium (bijvoorbeeld te hoge koelmiddeltemperatuur of kickdown) de inschakeling verhindert, wordt de koelmiddelverdichter ingeschakeld door de IHKA. Bij ingeschakelde koelmiddelverdichter is een omschakeling tussen werking met en zonder verhoging van het stationaire toerental mogelijk.
Het stationaire toerental wordt verhoogd bij
Het stationaire toerental wordt niet verhoogd bij
De IHKA-regeleenheid ontvangt de signalen van de IHKA-componenten en stuurt resp. regelt het verwarmings- en airconditioningsproces. De IHKA-regeleenheid geeft opdracht voor het in- resp. uitschakelen van de achterruitverwarming door de powermodule. De eindstand voor het achterzonnescherm is eveneens ondergebracht in de IHKA-regeleenheid. Van de IHKA-regeleenheid zijn vier varianten in de Basis- en High-uitvoering met en zonder eindstand van het achterzonnescherm aanwezig.
De LM lichtmodule verschaft de IHKA informatie over de ingestelde dimming en de lichtstatus (bijvoorbeeld dimlicht ingeschakeld). Afhankelijk van deze informatie stuurt de IHKA de lichtintensiteit van de functie- en zoekbelichting aan.
De powermodule controleert de accutoestand en het ruststroomverbruik van de auto. Hij activeert of deactiveert ook de achterruitverwarming op basis van aansturing door de IHKA. Ook de vergrendeling van de achterklep wordt door de Powermodule geregeld. Informatie wordt via de databus K-CAN PERIFERIE ontvangen en doorgegeven.
Het bedieningsgedeelte met aansturings- en regelelektronica is in het dashboard geschoven. Op dit bedieningsgedeelte bevinden zich alleen de belangrijkste bedieningselementen. Bovendien bevinden zich hier de schakelaars ”ALARMLICHTEN” en ”CENTERLOCK” (centrale vergrendeling). Deze schakelaarfuncties worden niet door de IHKA-aansturing beoordeeld. De verbindingen worden alleen door de hardware gevormd.
Voor de basis-uitvoering en de high-uitvoering van de IHKA zijn verschillende bedieningsgedeelten aanwezig. Het bedieningsgedeelte van de basis-uitvoering heeft bij de aflevering geen OFF-functie. Deze functie kan echter per Car-Memory gecodeerd worden.
Het Control Display (boordmonitor) bevindt zich in het dashboard. De fijnafstellingen van de IHKA-functies worden via het Control Display uitgevoerd.
Het airconditioningsysteem van de IHKA bevindt zich onder het dashboard aan de zijde van de kopwand in het midden.
Het airconditioningsysteem bestaat uit de volgende componenten/functionele eenheden:
De airconditioning heeft tot taak:
Opmerking: wanneer de IHKA voor de eerste keer wordt gebruikt, moeten de onder ”koelmiddelverdichter (compressor)” beschreven maatregelen worden uitgevoerd.
Aanjager: de aanjager is samen met de aanjagermotor als componentengroep ingebouwd in de buurt van het dashboardkastje. De aanjager kan worden losgekoppeld van de motor. Omdat de aanjager aan de passagierszijde is ingebouwd, zijn er varianten voor links- en rechtssturende auto's.
Regelaar: de regelaar is aan de behuizing van de aanjagermotor bevestigd. De regelaar wordt door de regelelektronica in het bedieningsgedeelte van de IHKA via de MUX-bus net als de MUX-motoren aangestuurd. De regelaar kan zelfdiagnoses uitvoeren. De diagnose-informatie wordt ter beoordeling doorgestuurd naar de regelelektronica. Wanneer de zelfdiagnose een storing detecteert, die zou kunnen leiden tot oververhitting van componenten, wordt de stroom gereduceerd of uitgeschakeld tot het storingscriterium vervallen is.
De aanjager zuigt de lucht afhankelijk van de kleppenstand ofwel aan
Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden kan ook via beide kanalen lucht worden aangezogen.
De kleppen dienen voor het verdelen van de lucht en voor het mengen van warme en koude lucht.
Verse lucht klep: via deze klep wordt de hoeveelheid door de aanjager aangezogen verse lucht geregeld. Om de klep bij automatische luchtrecirculatie (AUC-functie) bijzonder snel te kunnen sluiten, wordt deze in beweging gezet door een snellopende aandrijving. De verse lucht klep wordt ook gebruikt voor dynamische drukcompensatie.
Luchtrecirculatieklep: de luchtrecirculatieklep is uitgevoerd als jaloezie met drie lamellen. Via de luchtrecirculatieklep wordt het aandeel aangezogen gerecirculeerde lucht geregeld.
Beenruimteklep: via de beenruimteklep wordt bij de basis-uitvoering de hoeveelheid lucht naar de beenruimten voor en achter gestuurd. Bij de high-uitvoering worden de beenruimten voor en achter en links en rechts afzonderlijk voorzien.
Ventilatieklep achtercompartiment: de ventilatiekleppen achtercompartiment (links en rechts afzonderlijk) zijn alleen bij de high-uitvoering ingebouwd. Via de ventilatiekleppen achtercompartiment worden de hoeveelheid lucht aan de ventilatie-uitlaten en de temperatuur (laagverdeling achtercompartiment) ingesteld.
Ontdooikleppen (Defrost): via de beide gekoppelde ontdooikleppen wordt de hoeveelheid lucht naar de voorruit geregeld. De ontdooikleppen worden bij alle instel- en bedieningsfuncties alleen van de bestuurderszijde uit gezamenlijk aangestuurd.
Warme lucht/koude lucht klep: via de warme lucht/koude lucht kleppen wordt de hoeveelheid lucht aan de ventilatieroosters van het dashboard en de uitstroomopeningen aan de B-stijlen geregeld. Via de warme lucht/koude lucht kleppen wordt eveneens de temperatuur in lagen verdeeld. Het betreffende kleppenpaar regelt tegelijkertijd de hoeveelheid lucht en de temperatuur. Bij de high-uitvoering zijn de functies links en rechts gescheiden.
Voor de kleppenaandrijvingen worden verschillende stappenmotoren voor verschillende doeleinden gebruikt.
Snellopende motoren: de snellopende motoren worden uitsluitend aan de verse lucht kleppen gebruikt. De wikkelingen van deze motoren worden door de regelelektronica aangestuurd met een stappenfrequentie tot 500 Hz.
MUX-motoren: de MUX-motoren worden aan alle andere kleppen gebruikt. MUX-motoren zijn voor de aansturing van de wikkelingen voorzien van een geïntegreerd schakelcircuit. Het geïntegreerde schakelcircuit is bus-compatibel en kan zelf diagnoses uitvoeren. Alle MUX-aandrijvingen en de aanjagerregelaar worden via een gemeenschappelijke motor-bus (MUX-bus) door de regelelektronica aangestuurd. Door de geïntegreerde schakelcircuits gemelde storingen worden in de regelelektronica geregistreerd en leiden tot een onderbreking van de aansturing.
Elke aandrijving wordt bij de fabricage onveranderbaar geadresseerd. Daardoor is bij de bus-communicatie een eenduidig onderscheid mogelijk. Door de individuele adressering zijn de motoren niet onderling uitwisselbaar.
De door verdichting van het koelmiddelgas in de KMW gegenereerde warmte-energie wordt aan de oppervlakken van de condensator door luchtkoeling afgegeven aan de omgeving. Het koelmiddel condenseert en wordt vloeibaar. In de geïntegreerde droger wordt eventueel in het koelmiddelcircuit aanwezig water gebonden ter voorkoming van schade door corrosie. Het drogerelement is verwisselbaar. Ter bescherming tegen verontreinigingen is een zeeffilter ingebouwd.
De koelmiddelverdichter verdicht het door de verdamper aangezogen koelmiddelgas en perst dit naar de condensator. De koelmiddelverdichter draait altijd mee als de automotor loopt. Door zijn constructie en de aansturing van een regelklep met op basis van pulsbreedte gemoduleerde signalen van de regelelektronica is een traploze vermogensregeling mogelijk. Ter verlaging van de belasting wordt altijd uitsluitend het op het moment benodigde koelvermogen gegenereerd. De regel- en schakelcriteria daarbij zijn:
De informatie-uitwisseling tussen IHKA en DME vindt plaats via de K-CAN-bus.
Opmerking: Er moet beslist een inloopprocedure voor de compressor uitgevoerd worden bij:
KMV inlopen compressor: om een perfecte smering van de KMV te waarborgen, moet de door de fabrikant gevulde hoeveelheid olie gelijkmatig met het vloeibare koelmiddel worden vermengd. Daartoe moet de KMV gedurende een bepaalde tijd met een toerental tussen 300 U/min en 1500 U/min lopen.
Wanneer het stationaire toerental van de motor 1500 U/min overschrijdt, wordt de inloopprocedure automatisch afgebroken en een melding weergegeven. De inloopprocedure moet dan helemaal herhaald worden.
Instellingen: bij het starten van de motor moet de airconditioning UIT staan. Airconditioning niet inschakelen voordat daarom wordt gevraagd.
De volgende stappen uitvoeren:
De extra ventilator is nodig voor het koelen van de condensator. Bij de motor N62 in EURO-uitvoering wordt een aanzuigende elektrische ventilateur toegepast. De hiervoor gecodeerde ventilateurreferentielijn zorgt bij een ingeschakelde airconditioning altijd voor minstens stand 1. Het benodigde ventilateurtoerental is van de koelmiddeldruk afhankelijk en wordt door de airconditioning via de CAN-bus aan de DME doorgegeven.
De druksensor in de drukleiding tussen de condensator en de verdamper levert signalen over de systeemdruk aan de regelelektronica.
De expansieklep bevindt is aan de verdamper bevestigd. De expansieklep regelt de in de verdamper geïnjecteerde hoeveelheid vloeibaar koelmiddel. De dosering is zo afgesteld dat slechts zoveel vloeibaar koelmiddel in de verdamper komt als helemaal verdampt kan worden.
De verdamper bestaat uit 27 aluminium platen en heeft een oppervlak van ongeveer 5 vierkante meter. De temperatuurregeling aan de verdamper vindt plaats via de regeleenheid. De regelaar voor de verdampertemperatuur werkt onafhankelijk van andere regelcircuits en met vastgelegde stelgrootheden. De uit de verdamper tredende koude lucht wordt met behulp van de warmtewisselaar tot de gewenste temperatuur verhoogd.
In elk van de beide filterhuizen voor inlaatlucht bevindt zich een microfilter. In de basis-uitvoering is dit een stoffilter, in de high-uitvoering een combinatie van een stof- en een actieve-koolstoffilter. Het actieve-koolstoffilter houdt schadelijke en storende gassen tegen.
De richtwaarde voor de interieurtemperatuur en de ingestelde werkelijke waarde voor de interieurtemperatuur worden vergeleken door een linker en een rechter geleidingsregelaar. Het uit de vergelijking resulterende verschilsignaal wordt opgenomen in de stelgrootheid (Y-waarde) voor de regeling.
Het regelbereik van de geleidingsregelaar is groter dan het regelbereik van de ondergeschikte regelaars. De verschillende IHKA-functies, zoals kleppen- en aanjagermechanisme, zijn afhankelijk van dit regelbereik.
Hulpregelcircuits links en rechts voor de warmtewisselaar regelen storingsgrootheden uit. Stoorgrootheden kunnen optreden door temperatuurveranderingen als gevolg van wisselingen in de luchthoeveelheid en de waterdoorstroming.
De verdampertemperatuur wordt via een afzonderlijke regelcircuit ingesteld en heeft geen storende invloed op de werking van het systeem.
Twee eveneens onafhankelijke regelcircuits regelen de temperatuur van de ventilatielucht voor links en rechts. Daardoor wordt een laagverdeling tussen de uitstroomopeningen in de beenruimte en ventilatieuitstroomopeningen bereikt.
Het bruikbare temperatuurbereik loopt van 16°C tot 32°C (circa 60°F tot 90°F). Binnen dit temperatuurbereik kan de temperatuur in stappen van 0,5°C (1,0°F) worden ingesteld.
MAX-VERWARMEN: bij een ingestelde richtwaarde van 32°C wordt MAX-VERWARMEN individueel geactiveerd voor links en/of rechts. De interieurregeling wordt daarbij buiten werking gesteld. De temperatuur van de warmtewisselaar wordt verhoogd tot de maximale temperatuur van 90°C. De stelgrootheid Y wordt op ”maximaal verwarmen” gesteld.
UITZONDERING: om bij interieurvoorventilatie de waterkleppen gesloten te houden, moet de functie MAX-VERWARMEN worden opgeheven.
MAX-VERWARMEN: bij een ingestelde richtwaarde van 16°C wordt MAX-KOELEN individueel geactiveerd voor links en/of rechts. De interieurregeling wordt daarbij buiten werking gesteld. De temperatuur van de warmtewisselaar wordt verlaagd tot de minimale temperatuur van 5°C. De stelgrootheid Y wordt op ”maximaal koelen” gesteld.
DEFROST: ook bij deze functie wordt de interieurregeling buiten werking gesteld. Bij het beëindigen van de DEFROST-functie wordt net als bij de MAX AC-functie op de normale werking overgegaan. Dit voorkomt sterk afkoelen na de DEFROST-functie.
Verhoging op basis van de buitentemperatuur: de ingestelde richtwaarde wordt gecorrigeerd op basis van de buitentemperatuur. Stralingseffecten van buiten- en omringende oppervlakken van de inzittenden worden daardoor gecompenseerd. De buitentemperatuur wordt in het gebied van de bumpers vastgesteld door een buitentemperatuursensor en via de K-CAN-bus doorgezonden naar de IHKA. De opschakeling van de buitentemperatuur en de hiermee gepaard gaande verhoging van de richtwaarde kan tussen +12°C en -2°C bedragen. De opschakeling van de buitentemperatuur dient ook als zogenaamde vooraansturing voor een mogelijke storing.
Interieurtemperatuursensor: voor het vaststellen van de interieurtemperatuur bevindt zich in het bedieningsgedeelte een temperatuursensor met interieursensorventilator.
Warmtewisselaarsensor: om de uitblaastemperatuur aan de warmtewisselaar te kunnen vaststellen, zijn links en rechts in de luchtstroom van het verwarmingstoestel warmtewisselaarsensoren aangebracht. Uit de daardoor vastgestelde waarden wordt de openingsduur van de waterkleppen afgeleid. De aansturing van de waterkleppen vindt plaats met op pulsbreedte gemoduleerde signalen.
Tankstationeffect: bij stroomloze kleppen kan de warmtewisselaar vollopen met water (tankstationeffect). Om dat te verhinderen, worden de waterkleppen na afvallen van klem 15 nog gedurende drie minuten van stroom voorzien.
Motorreferentieveldkoeling: door het toepassen van referentieveldkoeling in de benzinemotoren treden koelvloeistoftemperaturen tot 120°C op. Om beschadiging van de airconditioning te voorkomen, wordt de temperatuur van de warmtewisselaar beperkt tot 90°C. Indien door defecte waterkleppen de warmtewisselaartemperatuur > 98°C wordt, wordt via de K-CAN-bus de referentieveldkoeling in de DME gedeactiveerd.
Extra waterpomp: om ook bij lage motortoerentallen de waterdoorstroming door de warmtewisselaar te garanderen, is een elektrische extra waterpomp gemonteerd. Deze wordt ingeschakeld
Voor het bereiken van de temperatuur en de luchthoeveelheid van de totale luchtstroom wordt een virtuele (niet echt aanwezige) kleppenstand berekend. Bij de berekening worden de volgende van invloed zijnde grootheden in acht genomen:
Op basis van de uit de genoemde punten berekende virtuele kleppenstand worden de standen van de koude en warme lucht kleppen gecorrigeerd. De correctie wordt zodanig uitgevoerd, dat door de vermenging van warme en koude lucht aan het ventilatierooster de gewenste luchthoeveelheid en temperatuur worden bereikt.
De standen van de warme en koude lucht kleppen bepalen individueel de hoeveelheden uitstromende warme en koude lucht. Zij bepalen zo naast de ventilatietemperatuur ook de totale hoeveelheid uitstromende lucht.
Bij dit systeem worden door elke verandering in de opening van een klep de temperatuur en luchthoeveelheid in het totale systeem beïnvloed. Bij de correctie van de storingsgrootheden moet onderscheid worden gemaakt tussen de basis- en de high-uitvoering. Bij de basisuitvoering is slechts één ventilatie-temperatuursensor aanwezig. De instelling van de temperatuurverdeling kan alleen aan bestuurderszijde uitgevoerd worden. De warme en koude lucht kleppen worden versteld door bus-gestuurde stappenmotoren.
In het automatische programma is de virtuele kleppenstand alleen van de volgende beïnvloedingsgrootheden afhankelijk:
De werkelijke openingshoeken van de kleppen zijn dan afhankelijk van:
Deze functie is alleen bij de high-uitvoering beschikbaar. De laagverdelingskleppen voor het achtercompartiment zijn gescheiden. De linker en de rechter laagverdelingsklep hebben tot taak:
De verdraaihoek van de beide temperatuurscheidingskleppen heeft de volgende invloed op de luchtstroom:
Verdraaihoek |
Invloed op de luchtstroom |
|---|---|
0% |
DICHT |
56 % |
Warm |
100% |
Koud |
Automatische aanjager- en kleppeninstellingen: door indrukken van de linker of rechter AUTO-schakelaar of na een opdracht hiertoe van het Control Display worden de aanjager- en kleppenmechanismen voor de betreffende zijde ingeschakeld. De bijbehorende functie-LED AUTO wordt ingeschakeld. Tegelijkertijd wordt een van de aanjagersteller (Y-waarde) afhankelijk aanjagermechanisme geactiveerd.
Bij bediening van de aanjagersteller wordt het aanjagermechanisme van de betreffende zijde uitgeschakeld. Het kleppenmechanisme blijft actief.
Na indrukken van de AUTO-schakelaar volgt opnieuw een omschakeling in het aanjagermechanisme voor de betreffende zijde.
Het actuele aanjagervermogen wordt alleen in de handmatige modus weergegeven in het Control Display.
De automatische aanjagerinstelling is afhankelijk van de stelgrootheid (Y) en het signaal van de zonnesensor.
Automatische hogere instelling aanjager: automatisch hogere instelling van de aanjager is beschikbaar bij handmatige kleppeninstelling en bij automatische kleppeninstelling.
Om bij extreme temperaturen het interieur snel te kunnen afkoelen resp. verwarmen, wordt het normale instelbereik uitgebreid.
Het aanjagermechanisme is alleen afhankelijk van de aanjagersteller (Y-waarde) van de passagierszijde.
Handmatige aanjagerinstelling: door de aanjagersteller naar rechts te draaien wordt de aanjagercapaciteit verhoogd. Door de aanjagersteller naar links te draaien wordt de aanjagercapaciteit verlaagd. De ingestelde ventilatiefase wordt in het Control Display door een balk weergegeven.
Bij de high-uitvoering kan de aanjagerinstelling door twee potentiometers gescheiden worden uitgevoerd voor de linker- en de rechterzijde. Bij de basis-uitvoering kan dat met één potentiometer worden gedaan voor de lilnkerzijde.
De potentiometers hebben geen aanslag. Per klik wordt een fase versteld. De nieuw ingestelde aanjagerwaarde wordt direct weergegeven in het Control Display. Na het bereiken van de maximale resp. minimale instelling heeft verder draaien aan de potentiometer geen effect.
Dynamische drukcompensatie: zonder dynamische drukcompensatie stijgt de luchthoeveelheid aan de luchtinlaatkanalen proportioneel met het toenemen van de rijsnelheid. Dit effect kan door verkleinen van de luchtinlaatkanalen met de verse lucht kleppen worden gecompenseerd. Daartoe wordt de openingshoek van de verse lucht kleppen afhankelijk van de rijsnelheid en de aanjagerinstelling gewijzigd in een waarde tussen 100 % en 30 %.
Boordnetafhankelijke aanjagerregeling: indien nodig worden door de verbruikeruitschakeling van de powermodule via de K-CAN-bus prioriteitsniveaus voor het verlagen van het aanjagerniveau doorgezonden.
Invloed klem 50: ter ontlasting van de autoaccu tijdens het starten, wordt de aanjager op UIT geschakeld zolang klem 50 AAN is.
Voor het kiezen van de luchtverdeling zijn verschillende mogelijkheden beschikbaar:
Automatisch programma: het automatische programma kan in het bedieningsgedeelte via een schakelaar en in het Control Display via het menu airconditioning worden geselecteerd.
Geprioriteerde programma's: geprioriteerde programma's kunnen in het bedieningsgedeelte door schakelaars worden geselecteerd.
Handmatige luchtverdelingsprogramma's: handmatige luchtverdelingsprogramma's kunnen in het Control Display (boordmonitor) in het menu airconditioning worden geselecteerd.
Niet per zijde gescheiden klepinstellingen: voor de niet per zijde gescheiden kleppen
geldt telkens de stelwaarde van de geleidingsregelaar (Y-waarde) aan de bestuurderszijde. Voor het instellen van de functies is de links-/rechtssturendherkenning (codering) nodig.
Prioriteiten: de uitgangsstand van elke klep wordt nu op basis van de volgende prioriteiten vastgelegd:
Wanneer een van deze functies actief is, worden de hiervoor vastgelegde motorrichtwaarden overgenomen.
Referentieloop: omdat geen van de stappenmotoren de werkelijke positie kan herkennen, bewegen zij zich altijd relatief ten opzichte van een van de eindstanden van de kleppen (referentiepunten).
Bij elke ”Power-On-Reset” (accu aansluiten) worden de kleppen in een eindstand gedwongen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij het vervangen van een regeleenheid of onderbreking van de spanningsvoorziening bij normaal bedrijf. De eindstand is zodanig gekozen, dat de daarop aansluitende richtpositie zo snel mogelijk bereikbaar is.
De referentieloop kan ook op basis van gegevens uit de diagnosetester worden geactiveerd.
Positieloop: na het uitschakelen van de auto (met afvallende klem 15) moet de verse lucht/luchtrecirculatieklep in de stand ”verse lucht” worden gezet. Daardoor is gewaarborgd dat bij eventueel uitvallen van de IHKA het interieur onder alle omstandigheden van verse lucht wordt voorzien.
De handmatige (individuele) luchtverdeling vindt plaats via het Control Display (boordmonitor).
programma |
luchtverdeling ruit |
luchtverdeling midden |
luchtverdeling onder |
BOVEN |
OPEN |
DICHT |
DICHT |
Midden |
DICHT |
OPEN |
DICHT |
ONDER |
DICHT |
DICHT |
OPEN |
OBEN_MITTE |
OPEN |
OPEN |
DICHT |
OBEN_MITTE_UNTEN |
OPEN |
OPEN |
OPEN |
OBEN_UNTEN |
OPEN |
DICHT |
OPEN |
MITTE_UNTEN |
DICHT |
OPEN |
OPEN |
Bij de high-uitvoering kan de individuele luchtverdeling voor de bestuurders- en passagierszijde telkens apart worden ingesteld, met uitzondering van BOVEN.
programma |
luchtverdeling ruit |
luchtverdeling midden |
luchtverdeling onder |
VERWARMEN (BOVEN, ONDER) |
OPEN |
DICHT |
OPEN |
VENT (ventilatie) |
DICHT |
OPEN |
DICHT |
VLOER (ONDER) |
DICHT |
DICHT |
OPEN |
BI_LEVEL (MIDDEN, ONDER) |
DICHT |
OPEN |
OPEN |
Bij de high-uitvoering kan de individuele luchtverdeling voor de bestuurders- en passagierszijde telkens apart worden ingesteld.
Ontdooikleppen: om te zware belasting tijdens het starten te voorkomen, blijft de ontdooiklep tot 12 seconden na het starten van de motor gesloten. Daarna volgt normaal bedrijf.
Na de functie DEFROST wordt de ontdooiklep vertraagd in de nieuwe kleppositie gebracht.
Bij aan de passagierszijde bediende AUTO-schakelaar worden de ontdooikleppen op basis van een curvenprogramma open of dicht gezet. De AUTO-schakelaar aan de passagierszijde heeft geen invloed op de positie van de ontdooikleppen.
Virtuele klep: bij indrukken van de AUTO-schakelaar aan de bestuurders- of passagierszijde wordt de virtuele klep op basis van een curvenprogramma links resp. rechts individueel open of dicht gezet.
De kleppen worden meestal gesloten als aan de volgende criteria is voldaan:
De openingshoek van de virtuele klep kan door verschillende aanjagerinstelling aan de bestuurders en passagierszijde nog worden verkleind.
De klep met het kleinste ventilatie-aandeel wordt teruggeregeld. De klep met het grootste ventilatie-aandeel blijft ongewijzigd.
Beenruimtekleppen: bij indrukken van de AUTO-schakelaar aan de bestuurders- of passagierszijde worden de beenruimtekleppen op basis van een curvenprogramma links resp. rechts individueel open of dicht gezet.
voor de geprioriteerde functies zijn richtposities voor de kleppen vastgelegd, die automatisch kunnen worden ingesteld. Bij de programma's
worden bij geactiveerde klem R de ”normale” klepstanden ingenomen die bij bedrijf zonder dit programma golden.
De koudestartblokkering is actief, als de volgende criteria van toepassing zijn:
Indien aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, wordt de koudestartblokkering gedeactiveerd.
De kleppeninstelling is bij koudestartblokkering afhankelijk van de buitentemperatuur. De afzonderlijke functies zijn vastgelegd.
Bij een buitentemperatuur < 10°C bevinden de ontdooikleppen zich in de stand OPEN en de beenruimtekleppen in de stand DICHT. Bij een buitentemperatuur > 10°C bevinden de ontdooikleppen zich in de stand DICHT en de beenruimtekleppen in de stand OPEN.
De MAX-AC-functie stelt de bestuurder in staat via het bedieningsgedeelte met slechts een druk op de schakelaar de maximale koelcapaciteit in te stellen.
De MAX-AC-functie heeft na de DEFROST-functie de hoogste prioriteit.
Bij het indrukken van de MAX-AC-schakelaar worden alle functies, inclusief DEFROST, uitgeschakeld. De KLIMA-functie wordt ingeschakeld, indien deze al niet actief was. De KLIMA-functie blijft ook na het verlaten van de MAX-AC-functie ingeschakeld.
De MAX-AC-functie wordt beëindigd door
Daarbij wordt de geselecteerde functie actief, die de vóór de MAX-AC-functie geselecteerde instellingen weer instelt (behalve DEFROST).
De actieve MAX-AC-functie wordt ook door indrukken van de schakelaar MAX-AC beëindigd.
Overzicht van de schakelcriteria: de functie MAX-AC is AAN bij
Actieve instellingen: na het indrukken van de MAX-AC-schakelaar worden bij actieve MAX-AC-functie de gedefinieerde instellingen gerealiseerd.
De DEFROST-functie heeft een hoge prioriteit in de luchtverdeling en tijdens de verwarming. De defrost wordt via de DEF-toets ingeschakeld.
De DEFROST-functie heeft na de OFF-functie de hoogste prioriteit. Bij activering van deze functie worden alle functie-LED's uitgeschakeld, behalve de HHS-LED indien HHS actief is. De DEFROST-klep wordt afhankelijk van de stelgrootheid geopend.
Wanneer de DEFROST-functie is geselecteerd, is aanjagerinstelling mogelijk.
Bij de high-uitvoering is in het instrumentenpaneel in het rooster van de centrale luidspreker een zonnesensor ingebouwd.
De zonnesensor stelt vast of er externe warmtebronnen zijn (bijvoorbeeld zonnestralen) die het klimaat in het interieur beïnvloeden en het welzijn van de inzittenden mede bepalen.
De airconditioning zonder zonnesensoren is afgestemd op een empirisch berekende zoninstraling. Door de beïnvloeding door de zonnesensor kan de regeling zich nog beter aan de werkelijke omgevingsomstandigheden aanpassen.
De zonnesensor stelt de verschillende intensiteit van de zonnestralen aan de linker- en de rechterzijde vast.
Bij meer zonnestralen wordt de capaciteit van functies die het interieurklimaat beïnvloeden, verhoogd. De verhoging vindt plaats op basis van de door de zonnesensor in de regeling ingevoerde correctiewaarden. Bij 's nachts of door een tunnel rijden is de aanpassing overeenkomstig andersom.
De beïnvloeding van de regeling door de zonnesensor wordt afzonderlijk toegewezen aan de bestuurders- en de passagierszijde. De volgende functies worden gewijzigd:
De achterruitverwarming wordt geactiveerd door indrukken van de HHS-schakelaar. De terugmelding vindt plaats via de functiebelichting in de schakelaar. Deactivering volgt na nogmaals indrukken van de HHS-schakelaar resp. na afloop van de verwarmingstijd van 10 resp. 17 minuten. Wanneer de HHS-schakelaar tijdens de cyclusfunctie wordt ingedrukt, wordt de 5 minuten durende naverwarmingsfase ingeschakeld.
De HHS-functie is onafhankelijk van de andere schakelaarfuncties van de IHKA, met uitzondering van de OFF-functie.
Ontdooifase: om een optimale ontdooiwerking te bereiken, wordt na klem 15 AAN (opnieuw starten na Sleep-Mode) bij de eerste keer inschakelen de tijdsduur voor de achterruitverwarming op de volgende manier vastgelegd:
Tijdens de verwarmingstijd brandt de functie-LED.
Cyclus: na de ontdooifase wordt de verwarming gedurende 30 minuten met 1/4 van de verwarmingscapaciteit cyclisch geschakeld:
AAN gedurende 3 seconden
UIT gedurende 9 seconden
Tijdens de cyclus is de functie-LED uitgeschakeld.
Om vastvriezen van de wisserbladen te voorkomen, wordt de wisserverwarming afhankelijk van de buitentemperatuur geschakeld:
Bij de high-uitvoering van de IHKA wordt de OFF-functie ingeschakeld door indrukken van de luchthoeveelheidregelaar links. Daardoor worden de volgende functies geactiveerd:
Door het indrukken van een schakelaar wordt ”IHKA-OFF” opgeheven en de geselecteerde functie geactiveerd resp. gedeactiveerd (in het geval van de OFF-schakelaar).
Via de schakelaar LUCHTRECIRCULATIE/AUC kunnen de volgende toestanden worden geselecteerd:
Schakelaar LUCHTRECIRCULATIE/AUC |
Werking |
|---|---|
1x indrukken |
AUC-functie geactiveerd (AUC-LED verlicht en LUCHTRECIRCULATIE-LED donker) |
2x indrukken |
LUCHTRECIRCULATIE-functie geactiveerd (AUC-LED donker en LUCHTRECIRCULATIE-LED verlicht) |
3x indrukken |
Terug naar verse lucht functie (AUC- en LUCHTRECIRCULATIE-LED donker) |
LUCHTRECIRCULATIE-functie: met behulp van de LUCHTRECIRCULATIE-functie kan een verslechtering van de luchtkwaliteit door externe invloeden (bijvoorbeeld stilstaan voor een stoplicht, door een tunnel rijden, etc.) worden voorkomen, wanneer ruiten en schuifdak gesloten zijn.
De LUCHTRECIRCULATIE-functie wordt geactiveerd als
De verse lucht klep wordt binnen maximaal één seconde gesloten. De luchtrecirculatieklep wordt binnen circa 4 seconden geopend.
Het koelcircuit wordt niet per se ingeschakeld.
De LUCHTRECIRCULATIE-functie wordt door de Sleep-Mode van de regeleenheid niet opgeslagen, d.w.z. na een reset is de functie gewist.
Automatische luchtrecirculatie control (AUC): voor meting van de luchtkwaliteit worden door de IHKA twee verschillende sensorsystemen beoordeeld:
De AUC-functie wordt bij AUC I en AUC II niet gewist door de Sleep-Mode.
Bij luchtrecirculatie kan de relatieve luchtvochtigheid in het interieur door een te laag aandeel verse lucht stijgen. Dat kan leiden tot het beslaan van de ruiten. Om dat te voorkomen, wordt de tijdsduur voor luchtrecirculatie in de AUC-functie afhankelijk van het gebruik van de verwarming of de airconditioning (compressor AAN) begrensd.
Automatische luchtrecirculatie: deze speciale functie is bedoeld voor het snel afkoelen van het interieur. Wanneer een extreme koelcapaciteit wordt gevraagd, wordt voor het snel afkoelen van het interieur de reeds koelere lucht uit het interieur opnieuw door de verdamper geleid. Daardoor wordt een duidelijk snellere verlaging van het temperatuurniveau bereikt dan bij normaal bedrijf.
Gedurende 12 minuten vindt nu volledige luchtrecirculatie plaats, daarna wordt omgeschakeld naar gedeeltelijke luchtrecirculatie (verse lucht 30 % / recirculatielucht 100 %). Indien de functie binnen 12 minuten wordt onderbroken, vindt bij opnieuw activeren alleen nog gedeeltelijke luchtrecirculatie plaats.
Automatische luchtrecirculatie wordt bij de volgende schakelcriteria ingeschakeld:
Voor het opslaan van de autospecifieke gegevens moet de volgende informatie in acht worden genomen:
De codeergegevens worden doorgezonden naar het geheugen van de regeleenheid, maar zijn pas na een reset van de regeleenheid van kracht.
De bedieningsinstellingen van vier verschillende bestuurders (vier verschillende radiografische afstandsbedieningen) kunnen na het uitschakelen van klem 15 in het geheugen worden opgeslagen. Deze instellingen worden na het inschakelen van klem 15 met de betreffende sleutel weer geactiveerd.
De laatste instelling wordt bij het starten geactiveerd.
De informatie van het sleutelnummer wordt bij elke klemwisseling en op verzoek via een K-CAN-melding verstuurd.
De IHKA vraagt de actuele sleutel na een reset in de initialisatiefase met behulp van de aanvraagmelding aan bij het CAS.
Via de vier verschillende radiografische afstandsbedieningen kunnen bestuurdersspecifieke gegevens als samenhangend geheugenblok worden opgeslagen. De gegevens worden na herkenning van de radiografische afstandsbediening weer opgeroepen.
Als Standaardinstelling, bijvoorbeeld voor het geval dat een sleutel niet wordt herkend, is een vijfde geheugenblok aanwezig.
In elk van de vijf geheugenblokken worden de volgende gegevens opgeslagen:
Bij de Car-memory behoren alle acties, die vóór de Sleep-Mode van de regeleenheid permanent in de IHKA worden opgeslagen en na een reset weer worden ingesteld.
Status bedieningsgedeelte opslaan:
UITZONDERING: Bij de luchtrecirculatie_memory--versie (kan worden gecodeerd) wordt de eventueel van tevoren geactiveerde functie LUCHTRECIRCULATIE resp. MAX-AC opgeslagen.
Codeervarianten voor functies bedieningsgedeelte: de functies van het bedieningsgedeelte kunnen overeenkomstig het gebruik worden gecodeerd:
Bij het signaal ”aansturing piekreductie prioriteit” door de powermodule wordt de capaciteit van de verbruikers prioriteitsafhankelijk door de IHKA-aansturing gereduceerd of uitgeschakeld:
Bij het signaal ”status standverbruikers”- UITSCHAKELEN door de powermodule worden de standverbruikers uitgeschakeld door de IHKA-aansturing: interieurvoorverwarming UIT, interieurvoorventilatie UIT, benutten restwarmte UIT.
De functie DEFROST is relevant voor de veiligheid en functioneert altijd met maximaal aanjagervermogen.
Sleep-Mode: voor het bereiken van het gevraagde ruststroomverbruik wordt de regeleenheid door gericht ”inslapen” via het netwerkmanagement in een toestand van minimaal stroomverbruik (< 100 µA) geschakeld. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de Wait-Mode.
Wait-Mode: de Wait-Mode begint na afloop van de volgende nalooptijden:
nalooptijd van de regeleenheid |
Klem 15 |
voorwaarden voor benutten restwarmte |
|---|---|---|
3 minuten |
OPEN |
zijn niet vervuld |
15 minuten |
OPEN |
zijn vervuld |
Power-Down-Mode: door de opdracht Power-Down wordt de elektrische installatie van de auto voor een snelle ruststroommeting gericht in een toestand gebracht, die zij normaliter na het aflopen van de nalooptijd zelfstandig zou bereiken.
De opdracht wordt gegeven via de DIS-tester. De nalooptijd wordt daardoor tot maximaal 5 seconden verkort.