Het System Comfort Access is samengesteld uit de gedeeltelijke functies
De subfunctie Comfort Entry maakt een comfortabele toegang tot de auto mogelijk door
De subfunctie Comfort Go maakt het comfortabel starten van de motor mogelijk, zonder dat de afstandsbediening in het contactslot hoeft te worden aangebracht.
De subfunctie Comfort Exit maakt het comfortabel sluiten van de auto mogelijk.
Na werkzaamheden aan Comfort Access, vooral aan de portierhandgrepen, kan het nodig zijn om het Car Access System CAS terug te zetten. Daarvoor zijn de beide volgende methoden bestemd:
Opmerking
Bij het resetten van CAS wordt de verlichting van de start-stop-toets kortstondig uitgeschakeld.
De Comfort Access regeleenheid bevindt zich achter de rechter afdekking in de kofferruimte. De Comfort Access regeleenheid bevat de volgende componenten:
In de Comfort Access regeleenheid bevinden zich de storingsgeheugens voor de portiermodules.
De Car Access regeleenheid bevat de volgende functies voor het Passiv Access systeem:
In de Car Access regeleenheid bevinden zich de storingsgeheugens voor de identificatiesensor.
De portiermodules van het Comfort Access systeem bestaan uit de buitenhandgreep-elektronica (TAGE) en de buitenhandgreep (TAG). In elke buitenhandgreep zijn de volgende elementen geïntegreerd:
De buitenhandgreep-elektronica omvat:
De Comfort Access regeleenheid stuurt de volgende 8 zendantennes aan:
Met de 4 antennes in de portieren bevinden zich in en buiten de auto in totaal 12 antennes.
De gegevensbus K-CAN SYSTEEM is de dataverbinding tussen het instrumentenpaneel en de regeleenheden in het onderstel-, aandrijving- en carrosseriebereik. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.
De K-TAGE bus verbindt de volgende componenten van de toegangs- en rij-autorisatiesystemen:
De identificatiegevers hebben naast de normale functies van de radiografische afstandsbediening een radiografische ontvanger. De radiografische ontvanger zorgt ervoor dat de ID-gever een radiosignaal van de zendantennes van de auto kan beantwoorden.
De Comfort Entry en Comfort Go procedures starten alleen bij een rijsnelheid = 0.
Door het bedienen van een buitenhandgreep (TAG) en bij het indrukken de kofferdekseltoets wordt om een autorisatie van de bij de auto behorende ID-gever verzocht. Het verzoek wordt via de betreffende zendantenne in de betreffende TAG of in de bumper verstuurd. Een bij de auto behorende ID-gever moet zich in het zendbereik van de antennes bevinden, om aan het verzoek te kunnen voldoen. Daarnaast wordt door het Car-Access-systeem (CAS) gecontroleerd of de identificatiegever over de toegangsautorisatie voor de auto beschikt. Als dit het geval is, worden de portieren of het kofferdeksel ontgrendeld. Welk onderdeel wordt ontgrendeld, is afhankelijk van de component (buitenhandgreep of kofferdekseltoets) die voor de autorisatie zorgt.
Bij het sluiten van de kofferruimte wordt via de kofferruimte-antenne om een autorisatie van de bij de auto behorende ID-gever verzocht. Als een ID-gever in de kofferruimte antwoordt en geen andere ID-gever buiten de kofferruimte, dan wordt het kofferdeksel weer geopend. Als een andere ID-gever buiten de kofferruimte wordt gevonden, blijft het kofferdeksel gesloten. De ID-gever in de kofferruimte wordt voor de volgende ontgrendeling van de auto geblokkeerd als mogelijke zender.
Bij het indrukken van de starttoets en bij het indrukken van het rempedaal wordt een ID-gever in de auto via de interieurantennes gezocht. Als zich een bij de auto behorende ID-gever in de auto bevindt, wordt een autorisatie van de ID-gevers uitgevoerd. Als de ID-gever de startautorisatie voor de auto bezit, geeft het CAS het starten vrij. De aansturing van de antennes wordt door de Comfort Access regeleenheid uitgevoerd.
Het verzoek om de auto te vergrendelen wordt door het indrukken van de buitenhandgreep geactiveerd. Het verzoek wordt alleen behandelt als alle portieren gesloten zijn. Vervolgens gaat de identificatiegever via de buitenantennes zoeken. Als een identificatiegever buiten de auto gevonden is, dan wordt de auto vergrendeld. Voor het realiseren van de functie buitensluitbeveiliging wordt hierna een identificatiegever in de auto gezocht. Als de identificatiegever die aan de buitenhandgreep geautoriseerd is ook in het interieur wordt herkend, dan wordt de auto weer ontgrendeld. Andere bij de auto behorende identificatiegevers kunnen in de auto blijven. Om de bestuurder op deze identificatiegevers te wijzen, wordt een overeenkomstige Check-Control-melding gegenereerd.
Het verzoek om het kofferdeksel van de auto te openen wordt door het indrukken van de kofferdekseltoets geactiveerd. Als de auto af is gesloten, wordt via de achterantennes naar een identificatiegever gezocht. Dit verzoek wordt door de Powermoduul via CAN naar het CAS en hiervandaan naar de Comfort Access regeleenheid gestuurd. Hierdoor wordt naar de identificatiegevers gezocht.
Het slot van het kofferdeksel sluit mechanisch. Als de Powermoduul de status kofferdeksel vergrendeld herkent, gaat de Comfort Access regeleenheid via de kofferruimte-antenne naar de identificatiegever. Als een identificatiegever in de kofferruimte antwoordt, stuurt de CAS-regeleenheid het commando voor het openen van het kofferdeksel naar de Powermoduul. De kofferdeksellift opent het kofferdeksel. Als zich nog een geldige identificatiegever in het zendergebied van de antennes bevindt, blijft het kofferdeksel gesloten. De identificatiegever in de kofferruimte wordt voor het openen van de auto gedeactiveerd.
De toewijzing van een identificatiegever aan een bepaalde antenne van de auto wordt automatisch uitgevoerd. Hiertoe worden de antennes van de auto gefaseerd met radiografische signalen aangestuurd. Door de fasering ontstaat voor elke antenne een tijdvenster, waarin en door deze antenne opgespoorde ID-gever kan antwoorden. Aan de hand van het antwoord van de identificatiegever binnen dit tijdvenster kan de positie van de ID-gever van een zendantenne worden toegekend.
Na het ontvangen van een radiografisch signaal van de toegewezen zendantenne van de auto stuurt de ID-gever-zender een radiografische code terug. Bij ontvangst van de correcte gegevens door de ontvanger van de radiografische afstandsbediening in de auto wordt de functie vrijgegeven. Op deze wijze wordt, zonder de afstandsbediening te bedienen, de toegangs- of startautorisatie verleent.
De capacitieve sensor in de buitenhandgreep wordt bij een herhaalde bediening uitgeschakeld. Dit heeft tot gevolg dat de klant bij het openen van het portier een vertraging bemerkt. De speelbescherming wordt uiterlijk bij het ontgrendelen van de centrale vergrendeling teruggezet.
Als de centrale vergrendeling binnen 2 minuten 20 keer van de toestand ONTGRENDELD naar VERGRENDELD gaat, kan de auto gedurende circa 2 minuten niet meer worden ontgrendeld. Is de herhaalblokkering actief, dan kan bij de E65 het portier nog worden geopend, omdat hier de elektromotor, die het openen ondersteunt, nog wordt aangestuurd en deze de grendelpal omhoog beweegt. Het is mogelijk dat de toestand optreedt dat het portier geopend is, maar de vergrendelingsknop op VERGRENDELD staat.
Deze elektrische hulpmotor wordt na 50 maal te zijn aangestuurd geblokkeerd. Dit treedt op als het portier bij een ontgrendelde auto herhaaldelijk wordt geopend.
Bij het Comfort Access systeem moeten de volgende componenten worden geïnitialiseerd.
Na het vervangen van de Comfort Access regeleenheid of een buitenhandgreep moet een initialisering worden uitgevoerd. Het activeren van de initialisering gebeurt door het schakelen van klem 0 op klem R. Bij het schakelen van klem R verstuurt de Car Access regeleenheid de initialisering automatisch naar de Comfort Access regeleenheid en deze stuurt ze weer naar de buitenhandgreep. Bovendien is het mogelijk om via diagnose-objecten / servicefuncties / Comfort Access / initialisering de initialisering van de regeleenheid via een testmoduul uit te voeren. De initialisering kan in deze testmoduul worden gecontroleerd.