De snelheidsregeling kan vanaf circa 30 km/h worden ingeschakeld. Hierbij wordt de snelheid aangehouden en opgeslagen, die via de hendel op de stuurkolom is vastgelegd.
De schakelaar voor de snelheidsregeling bestaat uit een stuurkolomschakelaar en een axiale toets.
De stuurkolomschakelaar kan naar boven en beneden en naar voren en achteren worden verplaatst. In de standen naar voren en naar achteren heeft hij telkens twee schakelstanden.
De belangrijkste functies van de snelheidsregeling zijn:
Werking |
Bediening |
Van UIT naar IN schakelen en de huidige snelheid instellen. |
naar voren drukken of naar achteren trekken |
Snelheid verhogen |
naar voren drukken |
Snelheid verminderen |
naar achteren trekken |
Laatst opgeslagen snelheid oproepen |
Axiale toets indrukken |
Snelheidsregeling uitschakelen |
Schakelaar kort naar boven of naar beneden drukken |
Geprogrammeerde snelheid oproepen (getrapte functie) |
naar voren of naar achteren in de tweede schakelstand schakelen (doordrukken/doortrekken) |
Er kunnen maximaal 6 individuele snelheden worden geprogrammeerd. Dit kan bij stilstaande auto of tijdens het rijden worden gedaan.
Bij een stilstaand voertuig:
Tijdens het rijden:
Er kunnen maximaal 6 snelheden worden opgeslagen.
Als wordt geprobeerd om een 7e snelheid op te slaan, dan gaan alle snelheidsmarkers in het instrumentenpaneel knipperen.
Om een opgeslagen snelheid te wissen moet deze snelheid worden geselecteerd. Vervolgens de axiale toets gedurende circa 3 seconden indrukken.
De opgeslagen snelheden kunnen worden opgeroepen als de stappenfunctie actief is.
De stappenfunctie wordt geactiveerd als de stuurkolomschakelaar tijdens het rijden naar voren of naar achteren in de tweede schakelstand wordt bewogen.
Door het opnieuw doordrukken of doortrekken van de schakelaar kan naar een hogere of lagere opgeslagen snelheid worden gewisseld.
Als geen snelheden zijn geprogrammeerd, dan wordt met het doordrukken of doortrekken de snelheid met telkens 10 km/h verhoogd of verminderd.