Optische controle van MOST-bus

Het MOST (Media Oriented Systems Transport) netwerk maakt via een ringstructuur gegevensuitwisseling mogelijk tussen de regeleenheden. De signaaloverdracht gebeurt door middel van glasvezeltechniek (lichtgeleiders). De overdracht in de ring vindt daarbij maar in één richting plaats. In het MOST-systeem kunnen alleen maar berichten worden verstuurd als de ring gesloten en klaar voor gebruik is. Indien er sprake is van een defect in de MOST-ring, kan alleen nog met de headunit worden gecommuniceerd. Dit is mogelijk omdat de regeleenheid rechtstreeks op de gegevensbus K-CAN is aangesloten. In elke MOST-regeleenheid is voor de aansluiting met de MOST-bus een zendcomponent (transmitter) en een ontvangstcomponent (receiver) als één eenheid aanwezig. In deze eenheid is een zend- en ontvangstdiode geïntegreerd. Met het optische diagnose- en programmeerstation kunnen de transmitter en de receiver van een regeleenheid worden gecontroleerd.

Bij een ringbreuk (defect tussen twee regeleenheden) kunnen de volgende storingsbeelden optreden:

Deze defecten kunnen ook in combinatie optreden. Bij een ringbreuk moet in de eerste plaats worden vastgesteld tussen welke twee regeleenheden de ringbreuk aanwezig is. Dit wordt met behulp van de ringbreukdiagnose vastgesteld. Om het defect te lokaliseren, moet in aansluiting op de ringbreukdiagnose de spanningsvoorziening worden gecontroleerd. Als de spanningsvoorziening in orde is, dan kan het defect alleen met behulp van de optische controle worden vastgesteld. Het testprogramma voor de optische controle van de MOST-bus (resp. ringbreukdiagnose) bevindt zich onder Functieselectie: Carrosserie, Basisfuncties, MOST-functies en Optische controle (resp. ringbreukdiagnose).

Overdrachtsrichting binnen de MOST-ring

De berichten worden overdragen van de headunit naar de cd-wisselaar, versterker, ..., videomoduul, ... en weer terug naar de headunit.

Belangrijkste functies

Stekkerverbindingen in de MOST-ring

De bussen (1) en de stekker (2) voor de betreffende MOST-regeleenheden binnen de MOST-ring zijn verschillend. Alleen de tweepolige lichtgeleiderstekker (3) is voor alle MOST-regeleenheden gelijk. Daarom zijn voor de optische controle van de MOST-bus twee adapters nodig.

GR_DAA1101FBGR013

Afbeelding 1: Overzicht van de stekkerverbindingen in de MOST-ring

I: Headunit

II, X: MOST-regeleenheid afhankelijk van de uitrusting van de auto

1: Bus regeleenheid

2: Stekker regeleenheid

3: Tweepolige lichtgeleiderstekker van regeleenheidstekker (2) losgemaakt

4: Spanningsverzorging en andere draden

5: Lichtgeleider

6: Andere MOST-regeleenheden afhankelijk van de uitrusting van de auto

Optisch diagnose- en programmeerstation

Het optische diagnose- en programmeerstation

GR_DAA1101FBGR014

Afbeelding 2: Optisch diagnose- en programmeerstation (III)

III: Optisch diagnose- en programmeerstation

7: Bus voor de aansluiting van de MOST-adapter

Het optische diagnose- en programmeerstation (MOST gedeelte) is voorzien van een bus voor de aansluiting op de MOST-adapters.

Kalibratie

Voor de optische controle van een regeleenheid (resp. glasvezelkabel) moet de regeleenheid (of de glasvezelkabel) m.b.v. een adapter op het optische diagnose- en programmeerstation worden aangesloten. Elke adapter heeft echter verschillende dempingswaarden. Om bij de optische controle met deze verschillende dempingswaarden rekening te kunnen houden, moet vóór een optische controle een kalibrering worden uitgevoerd. Bovendien wordt bij de kalibrering gecontroleerd of de adapter in orde is. Hierna worden verschillende kalibreringen aangegeven, al naar gelang of een MOST-regeleenheid of een glasvezelkabel wordt gecontroleerd.

Kalibrering voor de controle van de MOST-regeleenheid: Voor het controleren van een MOST-regeleenheid zijn de MOST-regeleenheiddraadbundels (A1 = 663122 en 663121) nodig. Voor de kalibrering wordt de MOST-regeleenheiddraadbundel (A1) verbonden met:

  1. MOST-aansluiting (A4 = 663125),
  2. MOST-controlelus (A3 = 663124),
  3. Optisch diagnose- en programmeerstation (III)
GR_DAA1101FBGR015

Afbeelding 3: Kalibrering voor de controle van de MOST-regeleenheid

III: Optisch diagnose- en programmeerstation

3: Tweepolige lichtgeleiderstekker

7: Bus voor de aansluiting van de MOST-adapter

8: Stekker van MOST-adapter of controlelus

A1: 663122 en 663121

A3: 663124

A4: 663125

 

Kalibrering voor de controle van de glasvezelkabel: Voor de controle van de glasvezelkabel is de MOST-draadbundelverlenging (A2 = 663123) nodig. Voor de kalibrering moet de MOST-draadbundelverlenging (A2) worden verbonden met:

  1. Optisch diagnose- en programmeerstation (III)
  2. MOST-controlelus (A3 = 663124).

 

GR_DAA1101FBGR017

Afbeelding 4: Kalibrering voor de controle van de glasvezelkabel

III: Optisch diagnose- en programmeerstation

 

7: Bus voor de aansluiting van de MOST-adapter

8: Stekker van MOST-adapter of controlelus

A2: 663123

A3: 663124

 

Optische controle regeleenheid en glasvezelkabel

Voor de optische controle van een regeleenheid (resp. glasvezelkabel) moet de regeleenheid (of de glasvezelkabel) m.b.v. een adapter op het optische diagnose- en programmeerstation worden aangesloten. Hierna zijn de beide adapters aangegeven die voor deze controle nodig zijn.

Controle MOST-regeleenheid: Voor het controleren van een MOST-regeleenheid (II) zijn de MOST-regeleenheidkabels (A1 = 663122 en 663121) nodig. Werkwijze voor het controleren van een MOST-regeleenheid:

  1. De tweepolige lichtgeleiderstekker (3) van de regeleenheidstekker (2) losmaken,
  2. De tweepolige lichtgeleiderstekker (3) van de MOST-regeleenheiddraadbundel (A1) met de regeleenheidstekker (2) verbinden,
  3. Het andere uiteinde van de MOST-regeleenheiddraadbundel (A1) met het optische diagnose- en programmeerstation (III) verbinden.

Om de tweepolige lichtgeleiderstekker (3) van de regeleenheidstekker (2) los te kunnen maken, kan het nodig zijn eerst de regeleenheidstekker (2) van de bus (1) los te maken. Vervolgens zoals onder 1 t/m 3 beschreven te werk gaan en daarna de regeleenheidstekker (2) met bus (1) verbinden.

GR_DAA1101FBGR016

Afbeelding 5: Controle MOST-regeleenheid

II: MOST-regeleenheid

III: Optisch diagnose- en programmeerstation

1: Bus regeleenheid

2: Stekker regeleenheid

3: Tweepolige lichtgeleiderstekker van regeleenheidstekker (2) losgemaakt

7: Bus voor de aansluiting van de MOST-adapter

8: Stekker van MOST-adapter

A1: 663122

Controle glasvezelkabel: Voor de controle van de glasvezelkabel is de MOST-draadbundelverlenging (A2 = 663123) en de aansluiting (A4 = 663125) nodig. Procedure voor de controle van de glasvezelkabel:

  1. De tweepolige lichtgeleiderstekker (3) van de regeleenheidstekker (2) losmaken,
  2. De bus van de MOST-draadbundelverlenging (A2) met de MOST-aansluiting (A4) en de tweepolige lichtgeleiderstekker verbinden,
  3. Het andere uiteinde van de MOST-draadbundelverlenging (A2) met het optische diagnose- en programmeerstation (III) verbinden.

Om de tweepolige lichtgeleiderstekker (3) van de regeleenheidstekker (2) los te kunnen maken, kan het nodig zijn eerst de regeleenheidstekker (2) van de bus (1) los te maken.

GR_DAA1101FBGR018

Afbeelding 6: Controle glasvezelkabel

II: MOST-regeleenheid

III: Optisch diagnose- en programmeerstation

1: Bus regeleenheid

2: Stekker regeleenheid

3: Tweepolige lichtgeleiderstekker van regeleenheidstekker (2) losgemaakt

7: Bus voor de aansluiting van de MOST-adapter

8: Stekker van MOST-adapter

A2: 663123

A4: 663125

Opmerking:

Voor de controle van de glasvezelkabel moet de tweepolige glasvezelkabel van een MOST-regeleenheid worden losgemaakt en met het OPPS-apparaat worden verbonden. Als bijvoorbeeld de glasvezelkabel tussen de versterker en de videomoduul moet worden gecontroleerd, dan moet de glasvezelkabel van de videomoduul worden losgemaakt en met het OPPS-apparaat worden samenwerkingsverband.

Als in de MOST-ring een glasvezelkabel wordt losgemaakt, dan gaat op de uitgang van de glasvezelkabel een rood licht knipperen. De headunit probeert namelijk, bij losgemaakte glasvezelkabel, de MOST-bus m.b.v. het knipperende licht te wekken. Voor de controle van de glasvezelkabel moet de tweepolige glasvezelkabel van een MOST-regeleenheid worden losgemaakt en met het OPPS-apparaat worden verbonden. De controle van de glasvezelkabel leidt echter alleen tot een correct oordeel, als bij losgemaakte glasvezelkabel een uitgang knippert.

Als nl. bij de controle van de glasvezelkabel bijvoorbeeld een MOST-regeleenheid in de MOST-ring of een tweede gedeelte van de glasvezelkabel vóór de gecontroleerde glasvezelkabel in de MOST-ring defect is, dan kan de MOST-ring optisch niet worden gesloten. Daarom kan de storing ”geen knipperend licht” op de uitgang van de glasvezelkabel een van de volgende oorzaken hebben:

Om de storingsoorzaak op te sporen de volgende stappen uitvoeren:

Vóór de glasvezelkabel in de MOST-ring (waarbij geen licht op de uitgang knippert) nog een glasvezelkabel losmaken en controleren of een knipperend licht op de uitgang zichtbaar is:

Opmerking:

Als bij de controle van de glasvezelkabel de melding van de lichtopbrengst schommelt, dan is waarschijnlijk nog een storing na de gecontroleerde glasvezelkabel in de MOST-ring aanwezig. Dit komt omdat de ring niet gesloten is en er daardoor geen continu licht in de ring aanwezig is, maar een pulserend licht (als de MOST-ring onderbroken is probeert de radio 2 (resp. de multi-audiosysteemcontroller of de Car Communication Computer) de MOST-bus m.b.v. een knipperend licht te wekken).