De E70 is standaard met een elektromechanische handrem (EMF) uitgerust. De handrem dient als parkeerrem. De handrem is al bekend uit de BMW 7 Serie. De handrem wordt met behulp van de handremtoets op de middenconsole bediend.
De constructie van de handrem voldoet aan de volgende eisen:
De handrem moet voorkomen dat de stilstaande auto kan wegrollen.
Bij afgezette motor zorgt de EMF voor het vastzetten: elektromechanisch met behulp van de steleenheid.
Bij draaiende motor zorgt de dynamische stabiliteitscontrole (DSC) voor het vastzetten: hydraulisch met behulp van de 4 wielremmen.
De volgende onderdelen voor de handrem worden beschreven:

Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
|---|---|---|---|
1 |
Steleenheid |
2 |
Noodontgrendeling |
3 |
Wielrem linksachter |
4 |
Bowdenkabel links |
5 |
Bowdenkabel rechts |
6 |
Wielrem rechtsachter |
De steleenheid is op de achterasdrager bevestigd.
De steleenheid van de handrem is waterdicht afgesloten. Het huis kan in de werkplaats niet worden geopend.
De steleenheid bestaat uit:

Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
|---|---|---|---|
1 |
EMF-regeleenheid |
2 |
Elektromotor |
3 |
Noodontgrendeling |
4 |
Bowdenkabel links |
5 |
Transmissie |
6 |
Krachtsensor |
7 |
Bowdenkabel rechts |
|
|
De stroomverdeler achter voorziet de EMF van spanning (2-maal klem 30).
De Bowdenkabels worden met behulp van de elektromotor met tandwielreductie elektromechanisch versteld. Daarbij werken de Bowdenkabels ieder op een spreidslot, die de trommelremmen van de achterwielen bedient.
De krachtsensor levert de EMF-regeleenheid de stelkracht. Het vaststellen van de stelkracht is noodzakelijk, om de benodigde remkracht te bepalen.
In de krachtsensor, waarin de Bowdenkabels eindigen, is een veer geïntegreerd. De krachtsensor voert een slagmeting bij het samendrukken van de veer uit. De slagmeting is gebaseerd op het Halleffect.
De handremtoets is op de middenconsole achter de keuzeschakelaar (GWS) aangebracht. De handremtoets is nagemaakt volgens de bedieningslogica van een handrem:

Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
|---|---|---|---|
1 |
Handremtoets |
2 |
Versnellingskeuzeschakelaar (GWS) |
3 |
SPORT-toets |
|
|
Een controlelamp op het instrumentenpaneel duidt de gedeactiveerde handrem aan.
De volgende regeleenheden nemen deel aan de elektromechanische handrem (EMF):
De dynamische stabiliteitscontrole (DSC) is de master-regeleenheid voor de elektromechanische handrem (EMF).
Bij draaiende motor zorgt de dynamische stabiliteitscontrole (DSC) het inschakelen van de handrem. Bovendien zorgt de DSC voor het berekende wieltoerental linksvoor van de actieve wieltoerentalsensor. Het signaal wordt op een separate kabel overgebracht. Het signaal is bijzonder belangrijk voor het herkennen dat de auto stilstaat.
Bovendien zendt de DSC voor de aannemelijkheidscontrole de rijsnelheid (gemiddelde van de 4 wieltoerentalsensoren) naar de PT-CAN. Ook wordt voor de aannemelijkheidscontrole het toerental van de uitgaande transmissie-as erbij gehaald.

Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
|---|---|---|---|
1 |
wieltoerentalsensor linksvoor |
2 |
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC) |
3 |
Elektronische transmissieregeling (EGS) |
4 |
Digitale Motor Elektronica of Digitale Diesel Elektronica |
5 |
Junction-Box-Elektronica (JBE) |
6 |
Elektromechanische handrem (EMF) |
7 |
Handremtoets |
8 |
Instrumentengroep (KOMBI) |
Met behulp van de DSC kan met de handremtoets ook een dynamische noodstop worden ingeleid.
Het motormanagement levert het signaal ”motor draait”. Het signaal wordt dan op het PT-CAN gezet.
De elektrische transmissieregeling levert de volgende signalen:
Bij het uitvallen of een storing in de EMF brandt de waarschuwings- en controlelamp van de EMF. Bovendien wordt op het LC-display een Check-Control-symbool weergegeven.

Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
|---|---|---|---|
1 |
Waarschuwings- en controlelamp |
2 |
Check-Control-symbool |
Bij een aanwezige Check-Control-melding kan de extra en aanvullende te volgen procedure in het Central Information Display (CID) worden weergegeven.
De koppeldoos elektronica (JBE) is de gateway tussen PT-CAN en K-CAN.
De volgende systeemfuncties zijn voor de handrem beschreven:
Het aantrekken geschiedt door het uittrekken van de handremtoets.
Bij draaiende motor of rollende auto:
de handrem werkt met behulp van de DSC hydraulisch op de schijfremmen van de voor-en achteras.
Bij afgezette motor en stilstaande auto:
de handrem werkt met behulp van de elektromechanische steleenheid met Bowdenkabels op de trommelremmen van de achteras.
Het wegrijden tegen de remdruk in zorgt voor een verdere drukverhoging en een Check-Control-bericht.
Door de motor te starten wordt van elektromechanisch naar hydraulisch vastzetten gewisseld.
Het loszetten vindt plaats door het indrukken van de handremtoets.
Daarbij wordt het betreffende actieve remsysteem gedeactiveerd.
Het loszetten van de handrem bij draaiende en afgezette motor is alleen bij ingedrukt rempedaal mogelijk.
Bij afgezette motor (via Bussignaal ”status motor draait”) wordt van hydraulisch naar elektromechanisch vastzetten gewisseld.
Wanneer tijdens het rijden de handremtoets wordt uitgetrokken, wordt gedurende 0,8 s met 3 m/s2 hydraulisch geremd. Gedurende de volgende 2 seconden wordt de remwerking lineair tot 5 m/s2 verhoogd.
Zolang de auto rolt en de motor draait, vindt de noodremming met behulp van het hydraulisch systeem plaats. Bij afgezette motor en stilstaande auto vindt de noodremming mechanisch plaats.
Het afremmen wordt door de DSC zolang geactiveerd, als de handremtoets wordt uitgetrokken.
Daarbij worden alle DSC-regelingen als met behulp van het rempedaal uitgevoerd.
Omdat de dynamische noodremming hydraulisch via alle 4 wielen plaatsvindt, zijn in vergelijking tot conventionele handremsystemen aanzienlijk hogere vertragingen bij minimale bedieningskracht mogelijk. Om reden van veiligheid wordt bij een dynamische noodremming het achteropkomend verkeer door de remlichten gewaarschuwd. De dynamische noodremming met behulp van de handrem is bedoeld voor noodgevallen en vervangt in geen geval het remmen met het rempedaal.
Wanneer het rempedaal en de handrem tegelijkertijd worden bediend, beslist de DSC op basis van de hogere grondwaarde. Bij noodremmingen tot de auto stilstaat blijft de auto ook na het loslaten van de handremtoets hydraulisch vastgezet. Pas nadat de handremtoets opnieuw wordt ingedrukt wordt de hydraulische rem vrijgezet.
De wegrolbewaking voorkomt het wegrollen van de vastgezette auto. De wegrolbewaking let na het vastzetten op de wieltoerentalsignalen van de vastgezette wielen. Het wieltoerentalsignaal dient als aanduiding voor het wegrollen van de auto. Wanneer het wegrollen betrouwbaar wordt vastgesteld, heeft dit het naspannen van het geactiveerde remsysteem tot gevolg.
De wegrolbewaking wordt uitgeschakeld bij:
Deze functie activeert het mechanisch inschakelen, wanneer de auto hydraulisch is vastgezet en extra moet worden vastgezet (bijv. de bestuurder verlaat de auto).
De DSC-regeleenheid herkent, wanneer de bestuurder de hydraulisch vastgezette auto verlaat (CAN-bericht, bijv. via stoelbezettingsherkenning). Dan vraagt de DSC om extra mechanisch vastzetten door de EMF.
De EMF schakelt het extra vastzetten na ontvangst van signalen uit, die de terugkeer van de bestuurder aangeven.
Bij het uitvallen van de EMF (bijv. storinginvoer) of een ontoereikende voedingsspanning is een mechanische noodontgrendeling mogelijk. De noodontgrendeling maak het handmatig loszetten van de steleenheid mogelijk.
Attentie! Tegen wegrollen vastzetten.
Wagen voor de noodontgrendeling tegen wegrollen blokkeren.
Het noodontgrendelen vindt handmatig plaats via een Bowdenkabel met behulp van een handgreep uit het boordgereedschap. Daarbij wordt in de steleenheid van actuator voor de trommelremmen vrijgezet.

Index |
Verklaring |
Index |
Verklaring |
|---|---|---|---|
1 |
Bowdenkabel noodontgrendeling |
2 |
Handgreep voor noodontgrendeling in boordgereedschap |
Na de noodontgrendeling van de handrem kan de auto na een onderbreking van de voedingsspanning eventueel nog altijd niet bewegen. De parkeerblokkering van de automatische transmissie kan nog ingeschakeld zijn.
Wanneer de handrem noodontgrendeld is:
de rem krachtig indrukken.
Na contact AAN de handremschakelaar eenmaal naar beneden drukken.
De noodontgrendeling wordt vergrendeld. De handrem wordt automatisch geactiveerd. Daardoor vindt een herkenning van een gescheurde kabel via de krachtsensor plaats. Aansluitend wordt de handrem automatisch uitgeschakeld.
Attentie! Remschoenen van handrem vervangen.
Bij het vervangen van de remschoenen van de trommelremmen moeten de remmen worden ingeremd. Hiertoe staat in het BMW-diagnosesysteem een servicefunctie ter beschikking.
In het BMW-diagnosesysteem staan de volgende servicefuncties ter beschikking:
Opmerking! Het geluid bij het aantrekken van de bedieningseenheid is zeer zacht.
Wanneer het aantrekken en vrijzetten van de EMF is herkend, moet vervolgens het storingsgeheugen van de EMF worden gewist.
Opmerking! Storingsopslag in de DSC.
Na het vervangen van de handrem is in de DSC een storing opgeslagen (interface).
Na het vervangen van de steleenheid moet de EMF-regeleenheid worden gecodeerd.
De controlelampen op het instrumentenpaneel evenals de Check-Control-symbolen zijn afhankelijk van het exportland uitgevoerd.
Drukfouten, vergissingen en technische wijzigingen voorbehouden.