De herkenning bandenpech (RPA) is een systeem dat de conditie van de banden tijdens het rijden controleert. Hiervoor worden de toerentallen van de vier wielen onafhankelijk van elkaar door de ABS-toerentalsensoren bepaald. Een in de DSC-regeleenheid geprogrammeerde berekeningslogica evalueert de ontvangen gegevens en geeft de informatie indien nodig aan de bestuurder door. Op deze wijze wordt de bestuurder over eventuele bandenpech geïnformeerd.
De indicatie lekke band bestaat uit de volgende onderdelen:
De hoofdfunctie van het systeem is de bewaking van de bandenspanning onder het rijden. De te bewaken bandenspanning wordt door de bestuurder bepaald. Met de Reset-toets geeft hij het systeem opdracht om voor de gekozen wielen de geselecteerde bandenspanning als richtwaarde te gebruiken.
Bij een toerentalwijziging van een wiel als gevolg van spanningsverlies, geeft de regeleenheid afhankelijk van de spanningsafwijking de betreffende signalen aan het informatiesysteem door (signaallamp en gong).
De RPA onderscheidt 5 bedrijfstoestanden:
Na ”Contact Aan” schakelt het RDW na een zelftest naar de status ”Actief”. Komt de bandenspanning overeen met de door bestuurder ingestelde druk verminderd met een toelaatbare tolerantie, dan ontvangt de bestuurder geen melding.
De signaallamp brandt rood en er klinkt een akoestisch signaal. Bij de toestand ”Waarschuwing” (spanningsverlies van ca 30 %) is de rijveiligheid niet meer gewaarborgd. Tijdens de toestand ”Waarschuwing” is het niet mogelijk om de inleerprocedure uit te voeren. Door het gedurende 4 s indrukken van de RPA-toets, wordt de RPA weer in de toestand ”Actief” gebracht.
De signaallamp brandt geel. In de toestand ”Niet actief” zijn alle RPA-functies stilgelegd.
De signaallamp brandt geel. De toestand ”Storing” wordt opgeroepen als de DSC-regeleenheid een sensorfout of een bediening van de RPA-toets gedurende meer dan 120 s registreert. Bij ”contact aan” en bij een diagnosebegin wordt de RPA weer actief en meldt dan bij een sensorfout of een tijdsoverschrijding van het RPA-toetssignaal opnieuw een storing.
Het inleren wordt gestart als de RPA-toets 4 seconden is ingedrukt. Als bevestiging voor het begin gaat de signaallamp 12 s branden. De inleerprocedure moet na elke correctie van de bandenspanning of na een bandenwissel worden uitgevoerd. De verantwoording voor de correct ingestelde bandenspanning berust bij de bestuurder. Het systeem kan geen vergelijkingscontrole uitvoeren. Het systeem is op zijn vroegst na 10 minuten in staat om een daling van circa 50 % van de spanning bij een koude band te herkennen. Met het voortschrijden van de inleerprocedure daalt het als bandenpech herkende spanningsverschil tot circa 30 %.
De signaallamp knippert geel. Bij nieuwe DSC-regeleenheden zijn alle RPA-functies inactief. Door het starten van het inleren wordt het RPA-systeem geactiveerd.
De door de RPA gebruikte sensoren worden al allemaal door het ABS en DSC bewaakt. Wordt door het ABS en DSC een storing geconstateerd, dan meldt ook de RPA een storing.
Aanvullende registratie in het storingsgeheugen wordt veroorzaakt door de volgende gebeurtenis: