Twee sensoren bepalen het motortoerental en de positie van de nokkenas en de krukas:
Voor het starten van de motor controleert de DDE-regeleenheid de volgende voorwaarden:
Dit proces wordt synchronisatie genoemd en wordt alleen bij het starten van de motor uitgevoerd. Gevolgen van storingen in de signalen:
De krukaspositiesensor is achter in het motorblok gemonteerd. De DDE-regeleenheid voorziet de sensor van massa (M_KWG) en van een voedingsspanning van 5 V (U_KWG). De krukaspositiesensor is als hallsensor uitgevoerd.
Op de krukas bevindt zich een impulstandwiel, op de rand waarvan zich 58 kleine permanente magneten bevinden. Deze permanente magneten bewegen zich bij draaiende krukas voorbij de krukaspositiesensor en genereren zo het krukassignaal.
De nokkenassensor is achter boven in het kleppendeksel gemonteerd. De DDE-regeleenheid verzorgt de sensor met massa (M_NWG). Via de geschakelde klemĀ 87 wordt de nokkenassensor van boordnetspanning voorzien. De nokkenassensor is als hallsensor uitgevoerd.
Op de nokkenas bevinden zich aan de achterzijde drie verschillende segmenten die langs de nokkenassensor draaien. De DDE-regeleenheid evalueert het hierbij gevormde spanningssignaal (drie verschillende bloksignalen per nokkenasomwenteling).