De volautomatische cabriokap is een opvouwbare kap, die als speciale optie wordt gemonteerd.
Het openen en sluiten van de kap geschiedt hydraulisch. In gesloten toestand wordt de kap met de haken aan het voorruitframe vergrendeld. De haken worden met behulp van een elektrische aandrijving bewogen. Na het openen wordt de kap in de opbergruimte van de kap neergelegd en met de haken vastgezet.
De cabriokapmoduul IV (CVM IV) regelt en controleert de hydraulische en elektrische aandrijf- en vergrendelingscomponenten van de kap. De cabriokapmoduul controleert bovendien de kapschakelaar, de hydraulische pomp en de vergrendelingsaandrijving en slaat optredende storingen in het storingsgeheugen op.
De kapmoduul is op de K-bus aangesloten.
Via de basismoduul van de centrale carosserie-elektronica (ZKE) worden bij een kapbediening de elektrisch bediende ruiten geregeld. De basismoduul ontvangt daarom via de K-bus de informatie kap openen/sluiten of kap volledig gesloten of volledig open.
Het instrumentenpaneel levert aan de cabriokapmoduul IV (CVM IV) via de K-bus de informatie buitentemperatuur en ”Auto rijdt” resp. ”Auto staat stil” (snelheid hoger/lager 4 km/h).
De informatie-uitwisseling vindt plaats via de K-bus.
Het hydraulisch aggregaat voor de hydraulische druk die nodig is om de kap te bewegen. Het hydraulisch aggregaat bestaat uit een vloeistofreservoir en een hierin geïntegreerde drukpomp. In het hydraulisch aggregaat zijn alle hydraulische kleppen geïntegreerd. Het hydraulisch systeem is een gesloten systeem en zelfontluchtend. Het bijvullen van hydraulische vloeistof is niet nodig.
De pomp wordt aangedreven door een gelijkstroommotor waarvan de draairichting kan worden omgedraaid. Voor het wijzigen van de bewegingsrichting van de kap wordt de draairichting van de pompmotor gewijzigd.
De pomp werkt alleen als de kap in beweging is. Om beschadiging te voorkomen is het hydraulisch aggregaat van een geïntegreerde temperatuursensor voorzien. Bij een temperatuur boven 105°C in het hydraulisch systeem wordt de pomp uitgeschakeld. De kap kan dan alleen nog maar met de hand worden bewogen.
De kap wordt bij het openen en het sluiten door twee dubbelwerkende hydraulische aandrijvingen in twee richtingen bewogen. Daarbij grijpen de tandheugels van de hydraulische cilinders aan in een rondsel, die de langsbeweging van de hydraulische cilinders omzet in een roterende beweging. Door de rondsels wordt de roterende beweging via het hoofdscharnier op het stangenstelsel van de kap overgebracht. De hydraulische aandrijvingen zijn links en rechts in de hoofdstijlen op de hoofdscharnieren van het kapmechanisme gemonteerd.
Voor de kapvergrendeling wordt gebruik gemaakt van twee haken die door een elektromotor worden geopend of gesloten.
Met de haken wordt de gesloten kap aan het voorruitframe (bovenlijst voorruit) vergrendeld.
Na het openen wordt de kap in de opbergruimte van de kap neergelegd en eveneens met de haken vastgezet.
Bij uitvallen van de elektrische werking is een noodontgrendeling met de hand mogelijk.
De kapschakelaars zijn in het schakelcentrum middenconsole gemonteerd. Er zijn afzonderlijke schakelaars voor het openen van de kap en het sluiten van de kap aanwezig.
Voor het aangeven van de gekozen resp. uitvoerende beweging bevindt zich naast de kapschakelaar een rode en een gele LED:
De rode LED brandt tijdens een kapbeweging. Bij het bereiken van een van de eindstanden (kap in opbergruimte opgeborgen of op het voorruitframe vergrendeld) wordt hij uitgeschakeld. De rode LED knippert als de kapschakelaar wordt losgelaten terwijl de kap niet in een van de beide eindstanden bevindt.
De gele LED brandt als via de kapschakelaar of de comfort-functie het commando voor het openen van het dak ontvangen wordt, terwijl de bodem van het opbergvak zich niet onder bevindt.
Voor het herkennen van de stand van de kap en de beide eindstanden van het vergrendelingsmechanisme worden aanrakingsloze schakelaars (Hallsensoren) gebruikt. De hallsensoren voor de bepaling van de stand van de kap zijn bij het rechter hoofdscharnier van de kap gemonteerd. De hallsensoren van de vergrendeling op het voorruitframe bevinden zich bij de vergrendeling in de voorste daktoog. De informatie van de Hallsensoren wordt in de cabriokapmoduul IV verwerkt.
De schakelaar opbergruimtebodem omlaag, is een massaschakelend contact, dat het signaal ”Opbergruimtebodem omlaag” verstuurt, als de opbergruimtebodem zich in de onderste stand bevindt. Zo lang deze informatie niet aanwezig is, kan de kap niet worden ontgrendeld en geopend.
De schakelaar 'opbergruimtebodem omlaag' is op het klapmechanisme van de opbergruimtebodem gemonteerd.
Bij de beide achterste hardtopbevestigingen bij de hoofdscharnieren van de kap is telkens een contactplaat gemonteerd. Bij elke contactplaat bevindt zich een contact voor de spanningsvoorziening van de achterruitverwarming en een contact voor de hardtopherkenning.
Het openen/sluiten van de cabriokap is mogelijk met:
Voor een automatisch bewegingsverloop van de kap moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
Na het indrukken van de kapschakelaar voor ”Kap openen” wordt de kap volgens de volgende procedure geopend:
Na het indrukken van de kapschakelaar voor ”Kap sluiten” wordt de kap volgens de volgende procedure gesloten:
Opmerking: Bij het loslaten van de kapschakelaar tijdens het sluiten en openen worden de beweging en vergrendeling van de kap direct onderbroken. Omdat de aandrijving niet geblokkeerd wordt, werkt dan alleen nog de zelfremmende werking van het mechanisme en de hydraulische aandrijving. Door het opnieuw bedienen van de kapschakelaar wordt de gestopte beweging hervat.
Met het slot van het bestuurdersportier wordt de kap geopend of gesloten volgens de volgende procedure:
Zo lang de kap vergrendeld is en klem R AAN is, stelt de cabriokapmoduul IV (CVM IV) een signaal voor het aansturen van de achterruitverwarming beschikbaar.
De spanningsvoorziening van de achterruitverwarming vindt bij de kap plaats via de draadbundel van de kap. Bij een opgezette hardtop wordt de achterruitverwarming via de contactplaten bij de achterste hardtopbevestigingen van stroom voorzien.
Als de hardtop is aangebracht wordt door een massaschakelend contact het signaal ”V_SPERR” geleverd, dat de functie ”sluiten” blokkeert.
Openen: Bij de beëindiging van het openen wordt de kap in de opbergruimte opgeslagen en gearreteerd. Voor de arretering grijpt de middelste vergrendelingsneus van de vergrendeling in het voorruitframe in de arretering van de opbergruimte aan.
Sluiten: Bij het begin van de sluitprocedure wordt eerst de vergrendeling bediend. Hierbij wordt de middelste vergrendelingsneus van de vergrendeling in het voorruitframe ingeschoven. Daardoor komt de mechanische arretering los.
De vergrendeling en ontgrendeling van de kap in het voorruitframe wordt elektromechanisch met de vergrendeling in de voorste daktoog uitgevoerd. Daartoe is links en rechts aan de vergrendeling een vergrendelingshaak gemonteerd.
Bij het sluiten van de kap worden de vergrendelingshaken vergrendelingsneus na het duiken naar het voorruitframe gebracht en vergrendeld.
De voor het sluiten en openen vereist rotatiebeweging voor de draadstangen in de vergrendeling wordt door een gelijkstroommotor met haakse tandwieloverbrenging gecreëerd. De gelijkstroommotor met haakse tandwieloverbrenging bevindt zich in het midden van de voorste daktoog. De roterende beweging wordt via buigzame assen overgebracht.
Bij het uitvallen van een elektrische en/of een hydraulische functie kan de kap met de noodontgrendelingsvoorzieningen worden geopend en gesloten.
Noodsluiten:
Noodopenen: