De Flap centraal informatiedisplay (CID) is een opklapbaar LC-display. Vastgestelde posities worden met elektrische aandrijving automatisch ingesteld. Daarnaast kunnen positiewijzigingen met schakelaars worden uitgevoerd. Positioneren met de hand is ook mogelijk.
De Flap centraal informatiedisplay (CID) is de centrale weergave-unit voor de functies:
Voorwaarde voor het toepassen van het centraal informatiedisplay (CID) is de montage van de volgende componenten.
De K-bus (carrosserie-elektronica) dient voor de gegevensuitwisseling tussen de regeleenheden van de carrosserie-elektronica en de microprocessor van het Flap centraal informatiedisplay (CID). De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.
De D-bus (diagnosebuselektronica) dient voor de gegevensuitwisseling tussen de regeleenheid van het Flap centraal informatiedisplay (CID) en een diagnosetester. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.
Het MD/CD 53 bedieningsgedeelte (CID-radio) is bij het High-navigatiesysteem de bedieningseenheid voor het Flap centraal informatiedisplay (CID). Het MD/CD 53 bedieningsgedeelte (CID-radio) communiceert met de micrroprocessor van het Flap centraal informatiedisplay (CID) en andere regeleenheden via de K-bus. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.
Het MD/CD 53 bedieningsgedeelte (CID-radio) is in de middenconsole onder het middelste ventilatierooster gemonteerd.
Het centraal informatiedisplay (CID) bestaat uit:
Het LC-display is een analoog display. Het LC-display wordt met RGB- en K-bus-signalen aangestuurd. Bij de uitgang levert hij K-bus-telegrammen voor afwerking door de navigatiecomputer en de videomoduul. Het LC-display is voorzien van een functie ter automatische aanpassing aan de omgevingslichtsterkte. Het LC-display met de regeleenheid is in een aan een as bevestigd huis ondergebracht. Het huis op de as kan met de elektrische aandrijving tussen 0 en 108 grande worden gedraaid. De positie van het LC-display wordt door hallsensoren in de overbrenging herkend. Huis en aandrijving zijn in een pan (bevestigingsframe) ondergebracht. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.
Het centraal informatiedisplay (CID) is in het dashboard boven het middelste ventilatierooster gemonteerd.
Het lichtschakelcentrum (LSZ) stelt de informatie voor de instelling van de helderheid ter beschikking aan het LC-display. Daartoe wordt de informatie van verschillende sensoren verwerkt. De informatie-uitwisseling vindt plaats via gegevenstelegrammen.
Vanaf klem R AAN (resp. bij overeenkomstig K-bus-signaal) schakelt het Flap centraal informatiedisplay (CID) in en wordt opgestart.
Het LC-display en de LCD-achtergrondverlichting worden uitgeschakeld, als op de bus 30 seconden lang geen telegram aanwezig is (na het inslapen van de bus).
De bedrijfsspanningen voor het centraal informatiedisplay (CID) worden uit de boordnetspanning geleverd en bewaakt op te hoge en te lage spanning.
Te lage spanning: Bij een boordnetspanning < 9 V wordt het centraal informatiedisplay (CID) uitgeschakeld. Bij een boordnetspanning > 10 V wordt deze weer automatisch ingeschakeld.
Overspanning: Bij een boordnetspanning > 17 V wordt het centraal informatiedisplay (CID) uitgeschakeld. Bij een boordnetspanning < 16 V wordt deze weer automatisch ingeschakeld.
De door het centraal informatiedisplay (CID) via een temperatuursensor bij het LC-display bepaalde temperatuurwaarde wordt naast andere gegevens voor de helderheidsinstelling gebruikt. Bij het bereiken van een ”te hoge temperatuur” wordt het LC-display afgeschakeld.
Een te hoge temperatuur is bereikt, als de door de temperatuursensor bepaalde waarde gedurende een vastgestelde tijd een in het centraal informatiedisplay (CID) opgeslagen grenswaarde overschrijdt.
De toestand van het LC-display wordt door het centraal informatiedisplay (CID) periodiek gecontroleerd. Na het afkoelen van het LC-display tot de bedrijfstemperatuur wordt deze weer ingeschakeld.
De lichtsterkteregeling van het LC-display wordt door het lichtschakelcentrum (LSZ) uitgevoerd. Daarbij wordt rekening gehouden met door sensoren bepaalde waarden, opgeslagen parameters en handmatige instellingen van het dimmerwiel.
Het lichtschakelcentrum (LSZ) stelt de instelling van het dimmerwiel als vermogens-PWM-signaal (klem 58g) en als telegram op de K-bus ter beschikking. De waarde van het K-bus-telegram komt overeen met de hoekverdraaiing van de dimmer. Uit de K-bus-informatie wordt het wisselen tussen de dag- en nacht-modus afgeleid.
De helderheid van de achtergrondverlichting wordt beïnvloed door
Bij de lichtsterkteregeling wordt voor de fotosensor en dimmerwiel door opgeslagen grenswaarde een onderscheid gemaakt tussen de normale instelling overdag en het volgende speciale geval. Bij stand van het contactslot I wordt bij uitgeschakelde verlichting en ingeschakelde TV de minimale ”Licht uit”-displaylichtsterkte op ”Dag min TV”. geregeld.
Automatische positiebepaling: Het centraal informatiedisplay (CID) wordt automatisch op- resp. ingeklapt als een functie van het centraal informatiedisplay (CID-radio) wordt ingeschakeld. De activering wordt op het centraal informatiedisplay-radio (CID-Radio) via de rechter draai-/drukknop (DDK) ”Navigatie AAN/UIT” resp. de linker draai-/drukknop (DDK) ”Radio AAN/UIT” geactiveerd. De informatie-uitwisseling vindt plaats met gegevenstelegrammen over de K-bus.
Voor het LC-display zijn de volgende posities gedefinieerd:
Bij het inschakelen van het LC-display wordt deze eerst in de ”Last Function Memory”-positie geplaatst. Bij het uitschakelen van klem R wordt het centraal informatiedisplay (CID) altijd dichtgeklapt en wordt de laatste positie opgeslagen.
Last Function Memory: Door deze functie neemt het centraal informatiedisplay (CID) bij het opnieuw opstarten van het systeem de voor het omlaag bewegen van het systeem laatst ingenomen positie weer in. Afhankelijk van de laatst opgeslagen positie zijn er na het opnieuw invoeren van de contactsleutel de volgende mogelijkheden:
Vanaf stand van het contactslot I (klem R AAN) en LC-display eerder opgeklapt: Het LC-display wordt automatisch weer in deze positie (Last Function Memory-positie) gebracht, omdat ook het navigatiemenu met het als laatst gevonden menu weer opstart.
Vanaf stand van het contactslot I (klem R AAN) en LC-display eerder dichtgeklapt: Er zijn twee soorten te onderscheiden:
Fijne instelling met schakelaar: Vanaf de ”Last Funktion Memory”-positie is een handmatige positiewijziging mogelijk. De hoek van het LC-display kan voor een betere aflezing worden gewijzigd. Met de linkerschakelaar op de pan kan een hoekverdraaiing in stappen van 1,2 graden in het gebied tussen 85 en 108 graden worden uitgevoerd. Het signaal van de schakelaar werkt direct op de stappenmotor. De nieuwe positie wordt opgeslagen.
Uit- en inklappen met schakelaar: het op- of inklappen van het LC-display is ook mogelijk met de rechterschakelaar op de pan. Als het LC-display tijdens het rijden met de hand of elektronisch wort dichtgedaan, blijft het LC-display bij het begin van de volgende rit gesloten (Last Function Memory- positie). Het LC-display moet dan met de rechterschakelaar worden opgeklapt.
Handmatige postionering: Het LC-display kan ook zonder bedienen van de schakelaar direct met de hand worden op- of ingeklapt. Bovendien kan ook de stand van het LC-display ook in opgeklapte toestand met de hand worden gewijzigd. De laatstgeldende stand wordt opgeslagen. Bij een handmatige verstelling voorbij 30 graden in de richting van 0 graden, wordt het LC-display automatisch dichtgeklapt. Bij een handmatige verstelling van 0 graden in de richting 108 graden, beweegt het LC-display na het overschrijden van de grens van 30 graden automatisch in de eerder laatstgeldende stand.
Bij het uitvallen van de navigatiecomputer of de videomoduul wordt de achtergrondverlichting van het LC-display uitgeschakeld. De ”Beeldscherm uit”-modus wordt ingeschakeld. Na 30 seconden wordt het LC-display ingeklapt. De storing wordt opgeslagen.
De positiebepaling van het LC-displays wordt door een inklembeveiliging gestopt, wanneer
Het LC-display blijft in de bereikt positie staan en de positie wordt opgeslagen. Pas door het bedienen van de rechterschakelaar of door het met de hand opklappen kan de positie van het Flap centraal informatiedisplay (CID) weer worden gewijzigd. Eerst moet de oorzaak van de blokkering zijn verholpen.
De in het storingsgeheugen opgeslagen informatie kan via de diagnosebus met de diagnosetester worden uitgelezen.