Het meervoudig veiligheidssysteem MRS 4 bestaat uit een regeleenheid, meerdere externe sensoren voor de registratie van een botsing, een sensor voor de herkenning van de stoelbezetting van de voorpassagiersstoel en gasgeneratoren voor de ontsteking van de airbag. De externe sensoren zijn verdeeld in: twee airbagfrontsensoren, twee portiersatellieten en twee B-stijl-satellieten.
Het meervoudig veiligheidssysteem MRS 4 Re-design is een verdere ontwikkeling van het MRS 4 systeem.
Alle gasgeneratoren en sensoren zijn met de regeleenheid verbonden. De regeleenheid registreert de gegevens van de sensoren en verwerkt deze. Bij een frontale aanrijding of bij een aanrijding van opzij bepaalt de logicaschakeling van de regeleenheid of het nodig is de airbag op te blazen en welke airbags zo nodig moeten worden geactiveerd.
Voor het registreren van een crash zijn in de MRS-regeleenheid twee acceleratiesensoren, onder een hoek van 90 graden t.o.v. elkaar aangebracht. Zij beoordelen m.b.v. optredende vertragingen de ongevalsituatie. Bij een frontale botsing worden bovendien de externe airbagfrontsensoren en B-stijl-satellieten mede beoordeeld. Bij een aanrijding van opzij worden de externe portiersatellieten en B-stijl-satellieten mede beoordeeld.
De MRS regeleenheid controleert naast alle ingaande en uitgaande signalen ook inwendige componenten. Mogelijke storingen worden in ede regeleenheid in een niet-vluchtig geheugen bewaard en via de airbagwaarschuwingslamp (AWL) aan de bestuurder gemeld.
Het meervoudig veiligheidssysteem bestaat op dit moment bij een volledige omvang uit 15 ontstekingscircuits:
De airbagcontrolelamp geeft aan de bestuurder de functionaliteit van het totale MRS-systeem weer.
Na het inschakelen van het contact start de MSR-regeleenheid een zelftest. Gedurende deze tijd (ca. 3 - 5 seconden) brandt de airbagcontrolelamp (AWL) en gaat uit als er geen storing wordt geconstateerd.
Als de MRS-waarschuwingslamp tijdens de zelftest of tijdens het rijden een storing registreert of als een storing in het geheugen is opgeslagen blijft de AWL-lamp branden.
De airbagaanwijzingslamp toont de bestuurder de airbagstatus aan de voorpassagierzijde.
Bij de exportuitvoering US is een uitgebreide stoelbezettingsherkenning (OC3) ingebouwd. Deze meldt aan de MRS-regeleenheid de actuele bezettingstoestand van de voorpassagierstoel. Onder bepaalde voorwaarden schakelt de MRS-regeleenheid ondanks bezette voorpassagierstoel de airbags aan de voorpassagierzijde uit. In dit geval brandt de airbagaanwijzingslamp.
Bij auto's in de exportuitvoering US is een gordelslotcontrole ingebouwd.
Via een schakelaar in het gordelslot ontvangt de MSR-regeleenheid informatie of de veiligheidsgordel is omgegespt.
M.b.v. de gordelslotcontrole kan de regeleenheid beslissen of de gordelspanner bij een aanrijding moet worden ontstoken en of de airbag in stand 1 (gordel niet gedragen) of stand 2 (gordel gedragen) moet worden ingeschakeld.
De airbagfrontsensoren bestaan uit een acceleratiesensor, voor de registratie van een frontale botsing. De airbagfrontsensoren zijn via een datakabel verbonden met de MRS-regeleenheid.
Een activering van de bestuurders- resp. voorpassagierairbag als ook de gordelspanner wordt door de acceleratiewaarden van de sensoren, de B-stijl-satellieten en van de MRS-regeleenheid bepaald.
De portier-satellieten zijn sensoren, die uit een acceleratiesensor of een druksensor voor de registratie van een aanrijding van opzij bestaan. De portier-satellieten zijn via een datakabel verbonden met de MRS-regeleenheid.
Een activering van de zij- resp. hoofdairbags wordt door de acceleratie- of drukwaarden van de sensoren, de B-stijl-satellieten en van de MRS-regeleenheid bepaald.
De B-stijl-satellieten zijn sensoren, die uit twee acceleratiesensoren bestaan. Deze zijn in een hoek van 90 graden t.o.v. elkaar gerangschikt. De B-stijl-satellieten zijn via een datakabel verbonden met de MRS-regeleenheid.
Een activering van de zij- resp. hoofdairbags wordt door de acceleratiewaarden van de sensoren, de portier-satellieten en van de MRS-regeleenheid bepaald.
Een activering van de bestuurders- resp. voorpassagierairbag en de gordelspanner wordt door de acceleratiewaarden van de sensoren, de airbagfrontsatellieten en van de MRS-regeleenheid bepaald.
In de zitting van de passagiersstoel bevindt zich een mat, waarvan de weerstand onder invloed van gewicht verandert. Deze wijziging evalueert de stoelbezettingselektronica en bepaalt aan de hand hiervan de status ”stoel bezet”, resp. ”stoel niet bezet”. Het resultaat wordt dan doorgegeven aan de MRS-regeleenheid.
Overeenkomstig deze informatie kan - in het geval van een frontale botsing - de regeleenheid de ontstekingskring voor de voorpassagiersairbag en de gordelspanner voor de voorpassagier activeren als de voorpassagiersstoel bezet is.
De uitgebreide stoelbezettingsherkenning OC3 bestaat uit een stoelmat waarop drukgevoelige sensoren zijn aangebracht. Bovendien is de stoelmat vast met verwerkingselektronica verbonden. De gewichtsclassificatie berust op de uitwerking van de druk die de persoon bij het gaan zitten uitoefent. De stoelbezettingsherkenning kan geen gewichten meten. Op basis van de activering van afzonderlijke cellen van de sensormat wordt m.b.v. van de verwerkingselektronica een gewichtsklasse bepaald. De verwerkingselektronica stuurt cyclisch de informatie over de classificatie naar de MRS-regeleenheid.
Overeenkomstig deze informatie kan - in het geval van een frontale botsing - de regeleenheid de ontstekingskring voor de voorpassagiersairbag en de gordelspanner voor de voorpassagier activeren resp. deactiveren.
De MRS regeleenheid is bij alle modellen met een K-bus, op de K-bus aangesloten.
Via de bus worden de diagnose en codering uitgevoerd.
De MRS heeft tot taak om met behulp van de sensoren de aard van de aanrijding vast te stellen. Binnen een fractie van een seconde wordt dan de informatie geëvalueerd, aan de betreffende gasgeneratoren doorgegeven en tenslotte de airbags ontstoken.
Aan de hand van de geregistreerde acceleratiewaarden wordt de ernst van een aanrijding bepaald en afhankelijk hiervan één of meerdere ontstekingscircuits geactiveerd.
Opmerking: Zelfs bij extreme rijsituaties mag geen ongewenste inwerkingtreding van de airbag plaatsvinden.
De frontairbags (bestuurders- en voorpassagiersairbag) ondersteunen de werking van de veiligheidsgordel en voorkomen dat bij een frontale botsing het hoofd tegen het stuurwiel resp. dashboard slaat.
Als de regeleenheid detecteert dat de voorpassagiersstoel niet bezet is, worden de passagiersairbag en de gordelspanner aan voorpassagierszijde niet ingeschakeld.
Voor de bestuurder en voorpassagier worden 2-traps airbags gebruikt.
Afhankelijk van de zwaarte van de aanrijding wordt alleen fase 1 van de frontairbag geactiveerd of zowel fase 1 als fase 2. Tussen het activeren van de beide airbagfases ligt een variabele vertragingstijd, die eveneens aan de hand van de vertragingswaarden wordt berekend.
Bij de exportuitvoering US wordt bovendien vastgesteld of de inzittenden de veiligheidsgordels dragen. Als de inzittenden geen veiligheidsgordels dragen, wordt de drempel voor de activeringsfasen verlaagd, zodat de airbags eerder in fase 1 en fase 1/2 worden geactiveerd.
De zij- en hoofdairbags beschermen de inzittenden bij een aanrijding van opzij. De zij-airbag dient vooral voor de ondersteuning van het lichaam aan de zijkant ter hoogte van de borst. ITS voor (ITS = Inflatable Tubular Structure) en hoofdairbags achter voorkomen verwondingen aan hoofd en hals.
Bij alle zij-airbags, ITS en hoofdairbags wordt de linker- en rechterzijde van de auto apart behandeld.
In geval van een aanrijding van opzij worden alle zij-airbags, ITS en de hoofdairbag aan de kant van de aanrijding gelijktijdig aangestuurd.
Voor de activering van de airbag aan voorpassagierszijde bij een aanrijding van opzij geldt:
De gordelspanner zorgt ervoor dat bij een aanrijding de veiligheidsgordel duidelijk strakker aanligt en de inzittende goed in de stoel blijft zitten. In een fractie van een seconde wordt het gordelslot m.b.v. gasdruk aangetrokken. Schouder- en heupgordel worden daardoor tegelijkertijd aangetrokken. Hierdoor wordt het onder de heupgordel door glijden praktisch voorkomen.
De gordelspanner wordt zowel bij een frontale aanrijding, als ook bij een aanrijding van achteren geactiveerd als de inschakeldrempel voor de inschakeling van de gordelspanner wordt overschreden.
Om het risico van brandgevaar bij een frontale aanrijding te beperken wordt samen met de activering van de airbag eveneens het ontstekingscircuit voor de accuscheiding aangestuurd.
Hierbij maakt een zelfstandige gasgenerator (veiligheidsaccuklem) de hoogspanningskabel (klem 30) van de startaccu naar de startmotor/dynamo los.
VOORZICHTIG!
Alle werkzaamheden aan de airbag mogen alleen met losgemaakte accukabels worden uitgevoerd!
Regeleenheid, sensoren en gasgeneratoren alleen bij losgemaakte accukabels aansluiten of losmaken!
De MRS-regeleenheid bevat autospecifieke gegevens en moet worden gecodeerd voordat hij in gebruik wordt genomen!
Het uitbouwen en inbouwen in andere auto's is niet toegestaan!